week 19 aanwijzend vnw. + ropa

• Spaans
• Middelbare school
• havo, vwo
• Leerjaar 1

Buenas tardes

• Huiswerk nakijken
• Aanwijzend vnw.
• Kleding
• Kleuren herhalen

Jueves, 8 de mayo

Deberes

Huiswerk voor donderdag 15 mei:

• Leren woordjes blok 7 en 8
• Leren aanwijzend vnw.
• maken LE: 3.31, 3.32, 3.33

A corregir

LE: 3.7, 3.8, 3.9, 3.11, 3.12

Aanwijzend vnw.

Wat zijn de aanwijzende vnw. in het Nederlands?

deze, dit, die, dat

LEERDOEL: aanwijzend voornaamw.

LA: pág. 57

Aanwijzend vnw.

Waar heb je het voor nodig?

voorbeeld:

• Deze pen is van Javi.
• Die jongen is mijn broer.
• Dit is mijn vader.
• Dat zijn mijn opa en oma.

LEERDOEL: aanwijzend voornaamw.

LA: pág. 57

Aanwijzend voornaamwoord in het Spaans. 

aquí

ahí

allí

afstand 

tot 

spreker

enkelvoud

meervoud

mannelijk

vrouwelijk

este

ese

aquel

esta

esa

aquella

estos

esos

aquellos

estas

esas

aquellas

mannelijk

vrouwelijk

LEERDOEL: aanwijzend voornaamw.

LA: pág. 57

Afstand tot de spreker

LEERDOEL: aanwijzend voornaamw.

Waar moet je op letten:

• Het aanwijzend voornaamwoord richt zich naar het zelfstandig naamwoord wat erachter staat. Is dit vrouwelijk of meervoud, dan verandert het dus. Vb: este libro, esta casa, estos libros, estas casas
• Let goed op of de volgende woorden in de zin staan: aquí (hier), ahí (daar), allí (daarginds, ver weg). Hieraan kan je zien welk aanwijzend vnw. je moet gebruiken. 
• esto/eso/aquello gebruik je als je niet naar een specifiek zelfstandig naamwoord verwijs. Het wordt dus algemeen gebruikt. ¿Qué es eso? Wat is dat?

LEERDOEL: aanwijzend voornaamw.

Vamos a mirar juntos.

1. _________ libro aquí es mi libro.
2. _________ chica ahí es mi hermana.
3. _________ casas allí son muy bonitas.
4. ¿Quién es __________ hombre que está ahí?
5. Aquí tengo ___________ boligrafos. Son de Pepe. 

Escribe en tu cuaderno

LEERDOEL: aanwijzend voornaamw.

Uitwerking

1. este
2. esa
3. aquellas
4. ese
5. estos 

LEERDOEL: aanwijzend voornaamw.

La ropa

• Ej. 5 vamos a escuchar.

• En grupos: rellena la lista de vocabulario bloque 8 y 9.
• Ahora haz el ejercicio 6.

LA: pág. 55  

LEERDOEL: kledingstukken

Om te zeggen wat iemand draagt gebruik je het werkwoord "llevar". 

• Carlos lleva una camiseta blanca y unos vaqueros. 

repetir los colores

Ken je de kleuren nog?

Maak de volgende sleepvraag!

LEERDOEL: kleuren

Traduce

• de blauwe spijkerbroek
• de witte jurk
• de bruine schoenen
• de rode sneakers
• de zwarte rok

• los vaqueros azules
• el vestido blanco
• los zapatos marrones
• las zapatillas rojas
• la falda negra

¿Quién es quién?