Voorbereiding SE AGHZ

Assisteren in de gezondheidszorg
Deel A: de huisartsenpost
1 / 54
volgende
Slide 1: Tekstslide
Zorg en WelzijnMiddelbare schoolvmbo b, kLeerjaar 3,4

In deze les zitten 54 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 4 videos.

time-iconLesduur is: 135 min

Onderdelen in deze les

Assisteren in de gezondheidszorg
Deel A: de huisartsenpost

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Video

Schrijf zoveel mogelijk zorgverleners op!

Slide 3 - Woordweb

Eerstelijnszorg!
Eerstelijnszorg is zorg waar u zelf zonder verwijzing naartoe kunt gaan. Dit kan behandeling zijn door de huisarts, tandarts, fysiotherapeut, apotheker, maatschappelijk werker of wijkverpleegkundige.

Slide 4 - Tekstslide

Tweedelijnszorg!
De tweedelijnszorg bestaat uit alle hulpverleners waarvoor je een verwijzing nodig hebt. Dit zijn bijvoorbeeld alle specialisten in het ziekenhuis of kliniek. Maar ook revalidatie en psychische hulp vallen onder tweedelijnszorg. Zonder verwijzing kan je niet bij deze zorgverleners terecht, of het betekent automatisch dat de kosten voor jouzelf zijn en niet vergoed worden door de zorgverzekering. De meeste tweedelijnszorg wordt vergoed door de basisverzekering (het gaat dan wel eerst van je eigen risico af), maar dit geldt niet altijd.

Slide 5 - Tekstslide

Waar valt een huisarts onder?
A
zelfzorg
B
mantelzorg
C
eerstelijnszorg
D
tweedelijnszorg

Slide 6 - Quizvraag

Je koopt paracetamol omdat je hoofdpijn hebt. Dit is...
A
zelfzorg
B
mantelzorg
C
eerstelijnszorg
D
tweedelijnszorg

Slide 7 - Quizvraag

Je verzorgt je moeder die herstellende is van een operatie. Dit is....
A
zelfzorg
B
mantelzorg
C
eerstelijnszorg
D
tweedelijnszorg

Slide 8 - Quizvraag

Je wordt door de huisarts doorverwezen naar de dermatoloog. Dit is...
A
zelfzorg
B
mantelzorg
C
eerstelijnszorg
D
tweedelijnszorg

Slide 9 - Quizvraag

Je doet boodschappen voor je oude buurvrouw. Dit is...
A
zelfzorg
B
mantelzorg
C
eerstelijnszorg
D
tweedelijnszorg

Slide 10 - Quizvraag

1e lijnszorg
2e lijnszorg
huisarts
chirurg
Tandarts
fysiotherapeut
orthopeed
maatschappelijk werker
dermatoloog
apotheker
keel-, neus-, oorarts
apotheker
orthodontist
mondhygiënist
gynaecoloog
internist

Slide 11 - Sleepvraag

Tweedelijnszorg
Eerstelijnszorg
Zorg die direct toegankelijk is, zoals die van de huisarts.
Zorg waar de patiënt een verwijzing voor nodig heeft.

Slide 12 - Sleepvraag

Professionele zorg
  
Zorg verleend door een professionele zorgverlener: iemand die hier speciaal voor is opgeleid.
Mantelzorg

Zorg door en voor familieleden of vrienden 

Vrijwilligerswerk
En wat is dan vrijwilligerswerk?

Slide 13 - Tekstslide

Zelfzorg 
Zelfzorg is de zorg die je uitvoert op jezelf (wassen, eten, medicatie zelf innemen etc.).

Slide 14 - Tekstslide

Wat weet je over communicatie?

Slide 15 - Woordweb

Slide 16 - Video

Wat gaat er niet goed in dit gesprek?

Slide 17 - Open vraag

Communiceren

Verbale communicatie: met woorden

Non-verbale communicatie: houding, gezichtsuitdrukking


Goed communiceren is een voorwaarde om goede zorg te kunnen bieden !

Feedback: weten of je boodschap over is gekomen

Slide 18 - Tekstslide

Verbale commmunicatie
Non-verbale communicatie
boek (lezen)
schouders ophalen
wenkbrauwen optrekken
WhatsAppen
vinger opsteken
telefoneren
brief schrijven
podcast luisteren
tong uitsteken
scheel kijken

Slide 19 - Sleepvraag

Communiceren

Verbale communicatie: met woorden: een gesprek, via de telefoon

Verbale communicatie: schriftelijk: schrijven en lezen, via e-mail, WhatsApp

Non-verbale communicatie: houding, gezichtsuitdrukking


Feedback: weten of je boodschap over is gekomen

Slide 20 - Tekstslide

Communicatie
Gesloten vragen: kort antwoord bijvoorbeeld:
Komt u voor een afspraak? of Wat drinkt u in de koffie? 

Open vragen: zelf een antwoord geven, bv. Wat is er gebeurd?


Slide 21 - Tekstslide

Communicatie
Doorvragen : Kunt u uitleggen waarom u dat vindt?

Samenvatten : Klopt het dat ....... of ik begrijp dat u graag op korte termijn een afspraak met de huisarts wilt maken over u klachten aan uw been.

Slide 22 - Tekstslide

Slide 23 - Video

Benoem wat goed gaat in dit gesprek

Slide 24 - Open vraag

doktersassistent
WEL
NIET
telefoon opnemen
bloeddruk meten
op huisbezoek gaan

uitstrijkje maken
vaststellen behandelplan
doorverwijzen naar specialist in het ziekenhuis
voorschrijven medicijnen

Slide 25 - Sleepvraag

Geplande en ongeplande bezoekers
Op een geplande bezoeker ben je voorbereid, je weet dat er bezoek komt.
Een ongeplande bezoeker komt onverwacht.

Slide 26 - Tekstslide

Formeel taalgebruik gebruik je bij....
A
het werken als doktersassistent
B
het kletsen met vriendinnen

Slide 27 - Quizvraag

Zakelijk bellen en een telefoonnotitie maken.
Voor het voeren van zakelijke gesprekken zijn regels. Je hanteert dus formeel taalgebruik: U en nette woorden!
Je gebruikt bij het opnemen van een zakelijke telefoongesprek de vaste afspraken over de meldtekst.

Slide 28 - Tekstslide

Voor een professioneel, zakelijk telefoongesprek hanteer je in elk geval de volgende regels:

Start met een correcte begroeting, bijvoorbeeld ‘goedemorgen’ of ‘goedemiddag’.
Noem daarna de naam van de instelling, gevolgd door je eigen naam.
Noteer de naam van de beller.
Vraag wat je voor de ander kunt betekenen.
Herhaal de boodschap of geef een samenvatting.
Vraag of de beller nog andere vragen heeft
Eindig met een correcte groet, bijvoorbeeld ‘Bedankt voor het bellen, fijne dag’.

Slide 29 - Tekstslide

Het telefoonalfabet
Het is belangrijk om in een telefoonnotitie de juiste naam te noteren. Om te controleren of je de naam van de beller goed hebt genoteerd, maak je gebruik van het Nederlandse telefoonalfabet.

Slide 30 - Tekstslide

Slide 31 - Video

EHBO
Eerste Hulp Bij Ongevallen.
Weet jij de 5 basisregels?

Slide 32 - Tekstslide

Bij twijfel tussen een kneuzing of een botbreuk moet je altijd de ......... laten kijken
A
thuiszorg
B
arts

Slide 33 - Quizvraag

Bij een open botbreuk moet je altijd ....... bellen
A
huisarts
B
112

Slide 34 - Quizvraag

Bij een uitwendige wond is er gevaar dat er ........ bij de wond komen
A
bacteriën
B
schimmels

Slide 35 - Quizvraag

Bij een dekverband gebruik je een steriel gaasje en een hydrofiel zwachtel.
A
waar
B
niet waar

Slide 36 - Quizvraag

Bij matig bloedverlies leg je een wonddrukverband aan.
A
waar
B
niet waar

Slide 37 - Quizvraag

Brandwonden?

Slide 38 - Woordweb

eerste graads
tweede graads
derde graads
blaren
geen pijn
verkoolde huid
huid is niet stuk
heel pijnlijk
lederhuid ook beschadigd, onderhuidsbindweefsel niet

Slide 39 - Sleepvraag

Brandwonden
Hoe moet je handelen?

Slide 40 - Tekstslide

Wat moet je doen bij......
Verslikking of verstikking?
Bloedneus?
Insectenbeet?
Vergiftiging?
Vuiltje in het oog?
Splinter?

Slide 41 - Tekstslide

Wat doe je als er een voorwerp in een oor of neus zit?

NEUS: andere neusgat dicht houden
neus krachtig snuiten
lukt het niet --> naar de huisarts!

OOR: beweeg oorschelp heen en weer
lauw water erin druppelen ( insect)
lukt het niet --> naar de huisarts!

Slide 42 - Tekstslide

Waarom mag je je kind niet laten braken bij chloor?
A
Dat kan de slokdarm bleken
B
Dan moet de chloor nogmaals langs de slokdarm waardoor er extra schade ontstaat
C
dan wordt je kind heel misselijk
D
het is beter om het uit te plassen

Slide 43 - Quizvraag

Wat te doen als je (volwassen) tand eruit is?
- zoek de tand
- raak de wortel niet aan
- spoel de tand met melk. Geen melk in de buurt? Laat de patiënt de tand in de wangzak bewaren
-tand schoon? plaats hem terug ( NOOIT melktanden terugplaatsen)
- lukt het terugplaatsen niet: bewaren in de wang of in beker melk
- ga direct naar de tandarts

Slide 44 - Tekstslide

Rijksvaccinatieprogramma

Slide 45 - Tekstslide

De D in DKTP staat voor
A
droge hoest
B
depressie
C
darmkanker
D
difterie

Slide 46 - Quizvraag

Met de BMR prik worden kinderen ingeënt tegen:
A
Bof Mazelen Rode hond
B
Bof Myomen Rode Hond
C
Burn-out Mazalen Rode Hond
D
Bof Mazelen Reflux

Slide 47 - Quizvraag

Een tetanusvaccin is ................ opgenomen in het Nederlandse rijksvaccinatieprogramma
A
wel
B
niet

Slide 48 - Quizvraag

Toedienen medicijnen
- rectaal (via de anus)
- oraal ( via de mond)
- smeren
- druppels
- injectie

Slide 49 - Tekstslide

Hoe komt een zetpil in je lichaam?
A
rectaal
B
oraal
C
smeren
D
druppelen

Slide 50 - Quizvraag

Medicatie gebruiken
- let op de houdbaarheidsdatum
- lees de bijsluiter
- alleen gebruiken als het voor jou bestemd is
- juiste moment, bijvoorbeeld voor het eten
- juiste manier van toedienen
- maak de kuur af!
ZELFZORGMEDICATIE????

Slide 51 - Tekstslide

Taak 8: Omgaan met emoties
Tekstbron 4.18 Emoties
4 basisemoties
          - blij
          - boos
          - bedroefd
          - bang

Slide 52 - Tekstslide

Emoties herkennen
Blij
Boos
Verdrietig
Verliefd

Slide 53 - Sleepvraag

Een ander woord voor
'inlevingsvermogen' is
A
empathie
B
antipathie
C
sympathie
D
ironie

Slide 54 - Quizvraag