Herhaling H5 Bewegen

Herhaling H5 Bewegen
 H5.1 Snelheid
Pak je telefoon!
1 / 46
volgende
Slide 1: Tekstslide
Natuurkunde / ScheikundeMiddelbare schoolvmbo b, kLeerjaar 2

In deze les zitten 46 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Herhaling H5 Bewegen
 H5.1 Snelheid
Pak je telefoon!

Slide 1 - Tekstslide

Wat weet je nog over beweging?

Slide 2 - Woordweb

a De snelheid geef je aan in m/s. Vul in:
m is de afkorting van ...........
/ is de afkorting van ........
s is de afkorting van ........
b De snelheid kun je ook aangeven in km/h.
km/h is de afkorting van ........

Slide 3 - Open vraag

Welke eenheid gebruik je voor de snelheid van een auto?


Slide 4 - Open vraag

Je rijdt met je vader mee in de auto.

Hoe weet je de snelheid van de auto?
A
• Dat zie je op de afstandsmeter.
B
• Dat zie je op de kilometerteller.
C
• Dat zie je op de snelheidsmeter.

Slide 5 - Quizvraag


Wat is de snelheid van de auto in afbeelding 7?

Schrijf ook de eenheid op.

Slide 6 - Open vraag

Reken de snelheid in m/s om naar km/h.
Gebruik afbeelding 6 bij deze opdracht.
10 m/s = km/h
30 m/s = km/h
18 m/s = km/h
0,6 m/s = km/h

Slide 7 - Open vraag

Reken de snelheid in km/h om naar m/s.
Gebruik afbeelding 6 bij deze opdracht.
72 km/h = .......m/s
144 km/h = .......m/s
82,8 km/h = ........m/s
10,8 km/h = ....m/s

Slide 8 - Open vraag

Sidney fietst in een uur 24 km. Hij rijdt de hele tijd even snel.
Hoe groot is de snelheid van Sidney? Denk aan de eenheid.

Slide 9 - Open vraag

                                       Reken uit 

Slide 10 - Tekstslide

Wat is je antwoord?

Slide 11 - Woordweb

Een bakkerij heeft een oven waarin een lopende band draait. Op de lopende band liggen broden. De snelheid van de lopende band bepaalt hoelang de broden in de oven blijven. De broden moeten 40 minuten bakken. De lengte van de oven en ook de lopende band is 12 m.
b Welke afstand moet het brood in die tijd afleggen?
Het brood moet een afstand van ............ afleggen.

Slide 12 - Open vraag

Onthoud
Snelheid is een maat voor hoe snel iets beweegt.
De eenheid van snelheid is meter per seconde.
Meter per seconde kort je af als m/s.
Voor grote snelheden gebruik je meestal kilometer per uur.
Kilometer per uur kort je af als km/h.
De snelheid in km/h kun je omrekenen naar m/s. Hiervoor moet je de snelheid in km/h delen door 3,6. De snelheid in m/s kun je omrekenen naar km/h. Je moet dan de snelheid in m/s vermenigvuldigen met 3,6.
De snelheid is de afstand gedeeld door de tijd.
snelheid = afstand : tijd



Slide 13 - Tekstslide

Herhaling H5 Bewegen
 H5.2 Gemiddelde Snelheid

Slide 14 - Tekstslide

Mahmoud rijdt op zijn scooter naar school. De gemiddelde snelheid tijdens deze rit is 35 km/h.
Hoeveel km rijdt Mahmoud in een uur?
In een uur rijdt Mahmoud .......

Slide 15 - Open vraag

Slide 16 - Tekstslide


A
8 m/s
B
4 m/s
C
0,125 m/s
D
125 m/s

Slide 17 - Quizvraag

Slide 18 - Tekstslide

Slide 19 - Tekstslide

Wat is jouw antwoord?

Slide 20 - Open vraag

Slide 21 - Tekstslide

Onthoud
De gemiddelde snelheid is de afstand gedeeld door de tijd.
In een formule:
gemiddelde snelheid = afstand : tijd
De afstand kun je berekenen door de gemiddelde snelheid te vermenigvuldigen met de tijd.
In een formule:
afstand = gemiddelde snelheid × tijd
De tijd die je doet over een bepaalde afstand kun je berekenen.
Je moet dan de gemiddelde snelheid weten.
Je kunt de tijd uitrekenen met de formule:
tijd = afstand : gemiddelde snelheid


Slide 22 - Tekstslide

Soorten beweging

Slide 23 - Tekstslide

Wat is de eenheid van afstand?
A
Geen idee
B
meter
C
Seconde
D
Hoe ver iets is

Slide 24 - Quizvraag

Onthouden
van m/s naar km/h = x 3,6
van km/h naar m/s = : 3,6

Slide 25 - Tekstslide

Wat betekent constant?

Slide 26 - Woordweb

Constante beweging:
Een beweging waarbij de snelheid niet veranderd.

Slide 27 - Tekstslide

Wat betekent versneld?

Slide 28 - Woordweb

Versnelde beweging
De snelheid wordt steeds groter
Bijvoorbeeld: Optrekken

Slide 29 - Tekstslide

Een auto rijdt op de snelweg
A
Versneld
B
Constant
C
Vertraagd

Slide 30 - Quizvraag

Een stoplicht springt op rood. De auto remt
A
Versneld
B
Constant
C
Vertraagd

Slide 31 - Quizvraag

De auto staat te wachten bij het stoplicht
A
Versneld
B
Constant
C
Vertraagd

Slide 32 - Quizvraag

Het stoplicht springt op groen
De bestuurder geeft gas
A
Versneld
B
Constant
C
Vertraagd

Slide 33 - Quizvraag

Stopafstand= Reactie afstand + remweg
Remweg is 18m
Reactie afstand is 20m
Wat is de stopafstand?

Slide 34 - Tekstslide

Stopafstand= Reactie afstand + remweg
Piet moet stoppen, na 45 m staat hij stil
Zijn remweg is 15m
Wat is zijn reactieafstand?

Slide 35 - Tekstslide

Sneller of langzamer?

Slide 36 - Tekstslide

Autogordel
 Het is voor iedereen in een auto verplicht om de gordel (autogordel of veiligheidsgordel) om te doen. De autogordel beschermt je op twee manieren:
• Bij een botsing blijf je in je stoel zitten. Je vliegt dan niet tegen de voorruit.
• De gordel rekt een beetje mee. Daardoor wordt de klap op je lichaam bij een botsing minder hard.

Slide 37 - Tekstslide

Airbag
In de meeste auto’s zitten airbags. Airbag is Engels voor ‘luchtzak’. De airbags zitten bijvoorbeeld verstopt in het stuur en het dashboard. Bij een botsing worden de airbags heel snel vol geblazen met een gas. Dat gaat in ongeveer 0,02 seconden. De airbags beschermen je bij een botsing.

Slide 38 - Tekstslide

Hoofdsteun
In de auto kun je ook van achteren worden aangereden. Als dat gebeurt, klapt je hoofd naar achter. Je kunt dan je nek beschadigen. Om schade aan je nekwervels te voorkomen, heeft de stoel een hoofdsteun. De hoofdsteun houdt je hoofd tegen bij een aanrijding van achter.

Slide 39 - Tekstslide

Waar of niet waar?
Een airbag is om de auto heel te houden

Slide 40 - Open vraag

Waar of niet waar?
Een gordel dragen is verplicht

Slide 41 - Open vraag

Waar of niet waar?
Drank of drugs vertraagd jouw reactietijd

Slide 42 - Open vraag

Waar of niet waar?
Als je moe bent reageer je sneller

Slide 43 - Open vraag

Waar of niet waar?
Appen op de fiets vertraagd jouw reactietijd

Slide 44 - Open vraag

Waar of niet waar?
Een helm kan je leven redden

Slide 45 - Open vraag

einde

Slide 46 - Tekstslide