H2D P2 les 13- BZL (12-01-2021)

Mevrouw van der Biezen
1 / 27
volgende
Slide 1: Tekstslide
SpaansMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 27 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Mevrouw van der Biezen

Slide 1 - Tekstslide

El programa de hoy
Repaso:
  • gustar
  • presente + afwijkende ik-vorm
  • getallen

Slide 2 - Tekstslide

Gustar

Slide 3 - Tekstslide

Te ... hablar español
A
gusta
B
gustas
C
gustan
D
gustar

Slide 4 - Quizvraag

Vul in:
A mí ____________(gustar) la fruta.
A
me gusto
B
me gusta
C
me gustan
D
me gustas

Slide 5 - Quizvraag

Vul in:
A mi __ (gustar) hacer deporte.

A
te gusta
B
nos gusta
C
me gustan
D
me gusta

Slide 6 - Quizvraag

(Yo) ____ _________ un chico moreno
A
me gusta
B
me gustan
C
me gusto
D
me gustar

Slide 7 - Quizvraag

Vervoeg het werkwoord GUSTAR:
A mi hermano ___ ________ los perros
A
le gusta
B
le gustan
C
se gusta
D
se gustan

Slide 8 - Quizvraag

Wanneer gebruik je GUSTA?

Slide 9 - Open vraag

Wanneer gebruik je GUSTAN?

Slide 10 - Open vraag

El presente

Slide 11 - Tekstslide

Werkwoorden met onregelmatige ik-vorm
hacer  - hago, haces, hace, hacemos, etc...
dar - doy, das, da, damos, etc...
salir - salgo, sales, sale, etc..
Ir - voy, vas, va, vamos, etc..
Jugar -  juego, juegas, juega, jugamos, jugáis, juegan


Slide 12 - Tekstslide

vervoeg
querer (nosotros)
A
queréis
B
quieremos
C
quieréis
D
queremos

Slide 13 - Quizvraag

vervoeg
jugar (ellas)
A
jugan
B
jugen
C
juegan
D
juegen

Slide 14 - Quizvraag

vervoeg:
hacer (yo)
A
haco
B
hago
C
hazco
D
hace

Slide 15 - Quizvraag

Vervoeg: Vivir (ellos)
A
viven
B
vivís
C
vivan
D
vives

Slide 16 - Quizvraag

vervoeg (comer - ellos)
A
comáis
B
coman
C
coméis
D
comen

Slide 17 - Quizvraag

Vervoeg: trabajar (tú)
A
trabajas
B
trabajes
C
trabaja
D
trabajáis

Slide 18 - Quizvraag

Vervoeg: escribir (ellos)
A
escriban
B
escribin
C
escriben
D
escribe

Slide 19 - Quizvraag

vervoeg: jugar (ella)
A
juga
B
jugan
C
juega
D
juegas

Slide 20 - Quizvraag

Weet jij de persoonsvormen in het Spaans? Koppel de juiste Nederlandse betekenis eraan. 
Doe daarna het zelfde met de rode kaartjes. 
YO
ÉL, ELLA, USTED
NOSOTROS, NOSOTRAS
VOSOTROS, VOSOTRAS
ELLOS, ELLAS, USTEDES
ik
jij
María y Pepe
zij (mv)
wij
hij
jullie
zij
mi hermano y yo
u (mv)
Isabel y tú
Juan
señor Collantes

Slide 21 - Sleepvraag

El presente
YO
ÉL, ELLA, USTED
NOSOTROS, NOSOTRAS
VOSOTROS, VOSOTRAS
ELLOS, ELLAS, USTEDES
tengo
como
se llama
viven
te llamas
estamos
estáis
come
tienen
somos
vivís
hablas

Slide 22 - Sleepvraag

100
cien

Slide 23 - Tekstslide

10- Schrijf de volgende getallen onder elkaar in het Spaans:

25, 14, 63, 57, 96, 38, 19, 71

Slide 24 - Open vraag


Schrijf de volgende getallen helemaal op:
16, 24, 37, 49, 56, 75, 88, 92 en 100.

Slide 25 - Open vraag

Schrijf zelf hier de getallen in het Spaans:
10, 20, 30, 40 50, 60, 70, 80, 90, 100

Slide 26 - Open vraag