Herhalen Grammatica en Spelling H1-H4

1 / 37
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 1

In deze les zitten 37 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Tekstslide

Waarom schrijf je het meervoud van een zelfstandig naamwoord soms met -'s in plaats van -s ?

Slide 4 - Open vraag

Bedenk een voorbeeld van een zelfstandig naamwoord met een meervoud op -s.

Slide 5 - Open vraag

Is het werkwoord sterk of zwak?
kloppen
bedenken
reizen
koken
slapen
verhuizen
vastmaken
vertellen
zwakke werkwoorden
sterke werkwoorden

Slide 6 - Sleepvraag

Sterke of zwakke werkwoorden. Sleep de werkwoorden naar het goede vak.
Sterk werkwoord
Zwak werkwoord
beven
roepen
lusten
smelten
schilderen
hopen
laten
bereiden
jagen
darten

Slide 7 - Sleepvraag

Wat is de stam van het werkwoord:

dwalen
A
dwal
B
dwaal
C
dwalen
D
dwalt

Slide 8 - Quizvraag

De stam van het werkwoord worden =
A
word
B
worde
C
wordt
D
wor

Slide 9 - Quizvraag

De stam van het werkwoord is:
A
Hele werkwoord -en
B
Hij-vorm
C
Ik-vorm +t
D
Ik-vorm

Slide 10 - Quizvraag

Wat is de stam van het werkwoord hebben
A
heb
B
hebb
C
heeft
D
zijn

Slide 11 - Quizvraag

Wat is de stam van het werkwoord VERHUIZEN?
A
verhuis
B
verhuiz

Slide 12 - Quizvraag

Wat is de stam van het werkwoord:

rennen
A
ren
B
renn
C
rennen
D
rent

Slide 13 - Quizvraag

Om de persoonsvorm te vervoegen met 't kofschip,
A
moet je de ik- vorm gebruiken
B
moet je de hij-vorm gebruiken
C
gebruik je het hele werkwoord zonder en
D
gebruik je het hele werkwoord

Slide 14 - Quizvraag

Om de persoonsvorm te vervoegen met het taxi kofschip,
A
moet je de ik- vorm gebruiken
B
moet je de hij-vorm gebruiken
C
gebruik je het hele werkwoord zonder en
D
gebruik je het hele werkwoord

Slide 15 - Quizvraag

De regel van 't ex- kofschip is voor..
A
spelling van werkwoorden in VT
B
spelling van werkwoorden in TT
C
spelling van zelfstandige naamwoorden
D
spelling van alle woorden

Slide 16 - Quizvraag

Wat is een voltooid deelwoord?
A
werkwoord
B
zelfstandig naamwoord
C
lidwoord
D
persoonsvorm

Slide 17 - Quizvraag

Wanneer gebruik je 't Kofschip-x?
Wanneer gebruik je 't Kofschip-x?
A
Bij de tegenwoordige tijd
B
Bij alle persoonsvormen.
C
Bij de verleden tijd
D
Bij elk werkwoord

Slide 18 - Quizvraag

Een voltooid deelwoord ...
A
staat altijd aan het begin van een zin
B
staat vaak in het midden van een zin
C
staat meestal aan het eind van een zin

Slide 19 - Quizvraag


´t kofschip x
Hij heeft in zijn leven veel ...


A
gereist
B
gereisd
C
gerijst
D
gerijsd

Slide 20 - Quizvraag

Wat is het voltooid deelwoord van
draven?
timer
0:25
A
gedraven
B
gedraft
C
gedraafd
D
gedraaft

Slide 21 - Quizvraag

Wat is een zelfstandig naamwoord?
A
Naam van een ding.
B
Namen van dingen die er bestaan.
C
Naam van een mens, dier, ding of plant, of eigen namen.
D
Namen van dieren die overal leven.

Slide 22 - Quizvraag

Wat zijn zelfstandige naamwoorden?
A
de, het , een
B
slimme, mooie, rode
C
fiets, boek, volleybal
D
lopen, werken, denken

Slide 23 - Quizvraag

Wat zijn zelfstandig naamwoorden?
A
Peter, Winterswijk, tafel
B
De, het, een
C
Slimme, mooie, rode
D
Lopen, werken, denken

Slide 24 - Quizvraag

Wat is het zelfstandige
naamwoord?
A
hond
B
op
C
worden
D
het

Slide 25 - Quizvraag

Wat is het voltooid deelwoord van:

bereiken
A
bereikt
B
bereikd

Slide 26 - Quizvraag

Wat is het voltooid deelwoord van: knutselen
A
geknutselt
B
geknutseld

Slide 27 - Quizvraag

Schrijf de lidwoorden op.

Slide 28 - Open vraag

Wat zijn bijvoeglijke naamwoorden?

Slide 29 - Open vraag


Wat is een bijvoeglijk naamwoord?
A
Mooie
B
Vliegen
C
Het
D
Op

Slide 30 - Quizvraag

Welk bijvoeglijk naamwoord is een stoffelijk bijvoeglijk naamwoord?
A
De lelijke kast
B
De metalen kast
C
De grijze kast
D
De oude kast

Slide 31 - Quizvraag

wat zijn bijvoeglijke naamwoorden?
A
de, het , een
B
slimme, mooie, rode
C
fiets, boek, volleybal
D
lopen, werken, denken

Slide 32 - Quizvraag

Slide 33 - Tekstslide

Uitleg
  • Voltooid deelwoord.
  • Meervoud op 's. 

Slide 34 - Tekstslide

Slide 35 - Video

Slide 36 - Video

Slide 37 - Tekstslide