1.10station

6 mei
-aanwezigheid
-hoe was je vakantie? Mijn vakantie was goed/slecht want...want  ik heb...
-checken huiswerk: werkwoorden vervoegen = schrijven.
-uitleg: 'fietsen', 'zijn''  en ''kunnen''
-woorden 1.10 het station
-pauze
-


1 / 44
volgende
Slide 1: Tekstslide
NT2Middelbare schoolvmbo lwooLeerjaar 1

In deze les zitten 44 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

6 mei
-aanwezigheid
-hoe was je vakantie? Mijn vakantie was goed/slecht want...want  ik heb...
-checken huiswerk: werkwoorden vervoegen = schrijven.
-uitleg: 'fietsen', 'zijn''  en ''kunnen''
-woorden 1.10 het station
-pauze
-


Slide 1 - Tekstslide

      6 mei vervolg
      -vragen stellen (oefenen met praten)
-quiz met de stationwoorden
-schrijven: dictee stationwoorden
-wat hebben we geleerd? 
-huiswerk

Slide 2 - Tekstslide

het station

Slide 3 - Tekstslide

1.10 Op het station
Boek Blz 30      oefening 71 samen praten

Slide 4 - Tekstslide

Wat zie je op de afbeelding?

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Woordweb

Het station
Achmed is op het station in Kampen.
Hij gaat met de trein naar Zwolle.

Slide 7 - Tekstslide

uitstappen
De mensen stappen uit de trein. 

Slide 8 - Tekstslide

uitstappen
Enkelvoud
Ik         stap uit (de trein).
Jij         stapt uit.
Hij/zij  stapt uit.

Meervoud 
Wij      stappen uit. 
Jullie  stappen uit.
Zij        stappen uit.  

Slide 9 - Tekstslide

De klantenservice
Juman belt de klantenservice van de NS.


Slide 10 - Tekstslide

Op het station 1.10
Luister naar de tekst.

We bespreken de nieuwe woorden.
De nieuwe woorden schrijf je in je schrift.  

Slide 11 - Tekstslide

Het perron -het spoor

Slide 12 - Tekstslide

De tram = bus op een spoor

Slide 13 - Tekstslide

De tram in Marseille 

Slide 14 - Tekstslide

Op het station-vragen stellen


Hoe stel je aan iemand een vraag? 

Slide 15 - Tekstslide

Op het station-vragen stellen
Sorry meneer/mevrouw,
Mag ik wat vragen?

Waar is spoor 5?
Hoe laat vertrekt de bus naar de Wijert?
Waar zijn de wc's?

Slide 16 - Tekstslide

1.10 Op het station
Blz. 33 boek. 
Opdracht 80 

Sorry meneer/mevrouw +Maak zinnen met vraagwoorden:

Waar is...
Wanneer vertrekt..

Slide 17 - Tekstslide

De weg vragen
Sorry meneer, mag ik iets vragen?
 Waar is het station?

Sorry mevrouw, mag ik iets vragen? 
Waar is de bakker?







Slide 18 - Tekstslide

Vragen stellen
Handouts: 
Maak een tweetal en stel elkaar vragen! 

Slide 19 - Tekstslide

Schrijf deze zinnen op
1. Je kunt het beste lijn 5 nemen.
2. De bus stopt op de hoek. 

gaat
heen
buurt
kunt 
het beste
de lijn
3.Wij wachten op de tram naar Amsterdam-Zuid.

4.Je kunt 
instappen en  uitstappen. 

Slide 20 - Tekstslide


A
instappen
B
uitstappen
C
de bushalte
D
staan

Slide 21 - Quizvraag


A
instappen
B
uitstappen
C
de bushalte
D
staan

Slide 22 - Quizvraag


A
instappen
B
uitstappen
C
de bushalte
D
staan

Slide 23 - Quizvraag


A
instappen
B
uitstappen
C
de bushalte
D
staan

Slide 24 - Quizvraag


A
de conducteur
B
wachten
C
de hoek
D
vragen aan

Slide 25 - Quizvraag


A
de conducteur
B
wachten
C
de hoek
D
vragen aan

Slide 26 - Quizvraag


A
de conducteur
B
wachten
C
de hoek
D
vragen aan

Slide 27 - Quizvraag


A
de conducteur
B
wachten
C
de hoek
D
vragen aan

Slide 28 - Quizvraag


Schrijf het woord: 
De mensen wachten bij .............

Slide 29 - Open vraag

dictee
dictee 1

Slide 30 - Open vraag

dictee: schrijf op

Slide 31 - Open vraag

dictee: schrijf op
dictee 3

Slide 32 - Open vraag

dictee: schrijf op
dictee 4

Slide 33 - Open vraag

Sleep de goede woorden in de zinnen.

Het regent. Zullen we naar     

Ik ga niet met de auto. Ik                       liever. 
  
Dit is station Nijmegen. Ik moet hier
 
Wat zeg je? Ik                         het niet.
 
Waar is het station? In welke                          moet ik lopen?
 
De Spuistraat? Dat weet ik niet. Je moet op                        kijken.





binnen gaan
begrijp
uitstappen
de kaart
loop
richting

Slide 34 - Sleepvraag

Wat hoort bij elkaar?
de lift
ver
het zebrapad
plattegrond

de weg kwijt
de trap
verdwaald
de kaart
dichtbij
oversteken

Slide 35 - Sleepvraag

Welk woord?
Weet u   wie / waar  het station is?
Ik ga met  lopen / de fiets naar school.
Hans met de auto / fietst naar zijn werk.
De tram is veel / vol .
Voor station Zuidplein moet je de bus plaats / richting Rotterdam nemen.








Slide 36 - Tekstslide

Hoe schrijf je normale werkwoorden?
Het hele werkwoord = stam +...?

Slide 37 - Open vraag

De ik-vorm is meestal de....

Slide 38 - Open vraag

De jij-vorm = stam+?

Slide 39 - Open vraag

De hij/zij vorm = stam+?

Slide 40 - Open vraag

Hoe maak je een vraag?: Eerst werkwoord---dan---dan......

Slide 41 - Open vraag

Schrijf voorbeelden van vraagwoorden op.

Slide 42 - Open vraag

Hoe stel je een vraag? Hoe begin je?
Sorry meneer/mevrouw,............................

Slide 43 - Open vraag

reizen/het station

Slide 44 - Woordweb