Voorzetsels met de 4 de naamval

Duitse voorzetsels met 4e naamval
1 / 51
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 51 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Duitse voorzetsels met 4e naamval

Slide 1 - Tekstslide

Wat weet je nog over de Duitse naamvallen?

Slide 2 - Tekstslide

Welke Duitse naamvallen heb je tot nu toe geleerd?
A
1 en 2
B
2 en 3
C
1 en 4
D
2 en 4

Slide 3 - Quizvraag

Het onderwerp van de zin is altijd de .................
A
eerste naamval
B
vierde naamval

Slide 4 - Quizvraag

Hoe verandert het lidwoord bij de eerste naamval?
A
der wordt den
B
die wordt der
C
der wordt dem
D
blijft hetzelfde

Slide 5 - Quizvraag

Heb je bijna alles goed beantwoord?
GOED
GEDAAN !!!

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Tekstslide

Wat denk je?
Wat zijn hier de voorzetsels:
A
der die das
B
mein dein sein
C
ich du er sie es
D
für durch gegen ohne

Slide 8 - Quizvraag

Dus ....
Voorzetsels zijn woorden zoals für, durch, gegen, ohne
In het Duits worden voorzetsels steeds met een bepaalde naamval verbonden. De meeste voorzetsels hebben een vaste naamval achter zich. 
Dat betekent. Als je in de zin een bepaald voorzetsel ziet, weet  je meteen over welke naamval gaat.

Slide 9 - Tekstslide

Vandaag ga je aan de slag met de voorzetsels die met de 4 de  naamval verbonden zijn.  Er zijn totaal 7

Slide 10 - Tekstslide

Ich gehe durch den Park (door)

Slide 11 - Tekstslide

Ohne Geld kann ich nichts kaufen (zonder)

Slide 12 - Tekstslide

Das Auto fährt gegen einen Baum. (tegen)

Slide 13 - Tekstslide

Die Rose ist für meine Mutter. (voor)

Slide 14 - Tekstslide

Die Kette hängt um ihren Hals. (om)

Slide 15 - Tekstslide

Das Schiff fährt die Küste entlang (langs)

Slide 16 - Tekstslide

Bis nächste Woche (tot)

Slide 17 - Tekstslide

7 Voorzetsels !!!
Durch gegen für ohne um bis entlang

Als je deze voorzetsels in de zin heb, heb je altijd met de 4 de naamval te maken.  

Slide 18 - Tekstslide

Die Blume ist für ............ Opa.
A
der
B
den
C
die
D
das

Slide 19 - Quizvraag

Er geht durch .......... Zimmer (o)
A
einen
B
ein
C
eines
D
eine

Slide 20 - Quizvraag

Ohne ........... Vater werde ich es nicht tun.
A
mein
B
meiner
C
meinen
D
meine

Slide 21 - Quizvraag

Die Familie sitzt um ...... Tisch (m)
A
der
B
die
C
das
D
den

Slide 22 - Quizvraag

Er geht durch ......... Wald (m)
A
den
B
der
C
die
D
das

Slide 23 - Quizvraag

Das ist gegen .......... Willen (m)
A
meine
B
mein
C
meiner
D
meinen

Slide 24 - Quizvraag

Duitse voorzetsels met 4e naamval

Slide 25 - Tekstslide

Wat weet je nog over de Duitse naamvallen?

Slide 26 - Tekstslide

Welke Duitse naamvallen heb je tot nu toe geleerd?
A
1 en 2
B
2 en 3
C
1 en 4
D
2 en 4

Slide 27 - Quizvraag

Het onderwerp van de zin is altijd de .................
A
eerste naamval
B
vierde naamval

Slide 28 - Quizvraag

Hoe verandert het lidwoord bij de eerste naamval?
A
der wordt den
B
die wordt der
C
der wordt dem
D
blijft hetzelfde

Slide 29 - Quizvraag

Hoe verandert zich de lidwoord bij de vierde naamval ?
A
die wordt das
B
der wordt den
C
der wordt dem
D
niks

Slide 30 - Quizvraag

Heb je bijna alles goed beantwoord?
GOED
GEDAAN !!!

Slide 31 - Tekstslide

Slide 32 - Tekstslide

Wat denk je?
Wat zijn hier de voorzetsels:
A
der die das
B
mein dein sein
C
ich du er sie es
D
für durch gegen ohne

Slide 33 - Quizvraag

Dus ....
Voorzetsels zijn woorden zoals für, durch, gegen, ohne
In het Duits worden voorzetsels steeds met een bepaalde naamval verbonden. De meeste voorzetsels hebben een vaste naamval achter zich. 
Dat betekent. Als je in de zin een bepaald voorzetsel ziet, weet  je meteen over welke naamval gaat.

Slide 34 - Tekstslide

Vandaag ga je aan de slag met de voorzetsels die met de 4 de  naamval verbonden zijn.  Er zijn totaal 7

Slide 35 - Tekstslide

Ich gehe durch den Park (door)

Slide 36 - Tekstslide

Ohne Geld kann ich nichts kaufen (zonder)

Slide 37 - Tekstslide

Das Auto fährt gegen einen Baum. (tegen)

Slide 38 - Tekstslide

Die Rose ist für meine Mutter. (voor)

Slide 39 - Tekstslide

Die Kette hängt um ihren Hals. (om)

Slide 40 - Tekstslide

Das Schiff fährt die Küste entlang (langs)

Slide 41 - Tekstslide

Bis nächste Woche (tot)

Slide 42 - Tekstslide

7 Voorzetsels !!!
Durch gegen für ohne um bis entlang

Als je deze voorzetsels in de zin heb, heb je altijd met de 4 de naamval te maken.  

Slide 43 - Tekstslide

Die Blume ist für ............ Opa.
A
der
B
den
C
die
D
das

Slide 44 - Quizvraag

Er geht durch .......... Zimmer (o)
A
einen
B
ein
C
eines
D
eine

Slide 45 - Quizvraag

Ohne ........... Vater werde ich es nicht tun.
A
mein
B
meiner
C
meinen
D
meine

Slide 46 - Quizvraag

Die Familie sitzt um ...... Tisch (m)
A
der
B
die
C
das
D
den

Slide 47 - Quizvraag

Er geht durch ......... Wald (m)
A
den
B
der
C
die
D
das

Slide 48 - Quizvraag

Das ist gegen .......... Willen (m)
A
meine
B
mein
C
meiner
D
meinen

Slide 49 - Quizvraag

Alles Duidelijk?

Slide 50 - Tekstslide

Nu ga je aan de slag met de opdracht in het boek!

Slide 51 - Tekstslide