week 41

¡Hola!
¿Qué vamos a hacer?
Semana 41
1 / 41
volgende
Slide 1: Tekstslide
SpaansMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

In deze les zitten 41 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 90 min

Onderdelen in deze les

¡Hola!
¿Qué vamos a hacer?
Semana 41

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

Las mascotas

Slide 3 - Tekstslide

Corregir los deberes
Maak: LE 1.11, 1.12, 1.13 1.21 en 1.22
Leer woorden: blok 4
werkwoorden LLAMARSE en SER
oefen in VERBUGA

Los deberes

Slide 4 - Tekstslide

Corregir los deberes

Slide 5 - Tekstslide

Los deberes
Huiswerkvrij!!

Los deberes

Slide 6 - Tekstslide

Leerdoelen

1. Ik ken de persoonlijke voornaamwoorden.
2. Ik kan het werkwoord LLAMARSE (heten) gebruiken.
3. Ik kan het werkwoord SER (zijn) gebruiken.
4. Ik ken de getallen 0 TM 31
5. Ik ken de landen en nationaliteiten

Slide 7 - Tekstslide

Los pronombres personales
Persoonlijke voornaamwoorden als onderwerp.

Slide 8 - Tekstslide

Leerdoel: persoonlijke voornaamwoorden
yo
él, ella, usted
nosotros/as
vosotros/as
ellos, ellas, ustedes
ik
jij
hij, zij, u
wij
jullie
zij, u
De persoonlijke voornaamwoorden
ZORG ERVOOR DAT JE DE PERSOONLIJKE VOORNAAMWOORDEN IN HET SPAANS KENT!!!!!
Librito p. 25

Slide 9 - Tekstslide

Persoonlijke vnw.
Soms staat het persoonlijk vnw. er niet
zoals je gewend bent maar staat er... 
Leerdoel: persoonlijke voornaamwoorden
Een naam = él, ella
Een naam + yo = nosotros
Een naam + tú = vosotros
Een naam + een naam = ellos
Librito p. 25

Slide 10 - Tekstslide

Pronombres personales


Slide 11 - Tekstslide

Sleep de Spaanse vertaling naar het bijpassende Nederlandse persoonlijke vnw.
ik
jij
hij
zij
u
wij
jullie
zij (mv)
u (mv)
vosotros
él
ustedes
yo
ellos
nosotros
ella
usted

Slide 12 - Sleepvraag

Koppel de juiste personen aan de juiste persoonlijke voornaamwoorden. 
YO
ÉL, ELLA, USTED
NOSOTROS, NOSOTRAS
VOSOTROS, VOSOTRAS
ELLOS, ELLAS, USTEDES
Yo
María y Pepe
Los alumnos
el alumno
Yo y Maite
El estuche
tú y Merche
Belén
María y yo
Mis padres
Isabel y tú
Juan
señor González

Slide 13 - Sleepvraag

Welk persoonlijk voornaamwoord hoort bij "mi casa"

A
yo
B
C
él/ella
D
nosotros

Slide 14 - Quizvraag

Welk persoonlijk voornaamwoord hoort bij "Martina"

A
yo
B
C
él/ella
D
nosotros

Slide 15 - Quizvraag

Welk persoonlijk voornaamwoord hoort bij "ik"

A
yo
B
C
él/ella
D
nosotros

Slide 16 - Quizvraag

Welk persoonlijk voornaamwoord hoort bij "jij"

A
yo
B
C
él/ella
D
nosotros

Slide 17 - Quizvraag

Welk persoonlijk voornaamwoord hoort bij "tú y Rosalía"

A
yo
B
C
nosotros
D
vosotros

Slide 18 - Quizvraag

Welk persoonlijk voornaamwoord hoort bij "yo y Rosalía"

A
yo
B
C
nosotros
D
vosotros

Slide 19 - Quizvraag

Welk persoonlijk voornaamwoord hoort bij "Rosalía"

A
él/ella
B
nosotros
C
vosotros
D
ellos/ellas

Slide 20 - Quizvraag

Welk persoonlijk voornaamwoord hoort bij "Rosalía y Alejandro"

A
él/ella
B
nosotros
C
vosotros
D
ellos/ellas

Slide 21 - Quizvraag

Welk persoonlijk voornaamwoord hoort bij "Mi papá y mi mamá"

A
él/ella
B
nosotros
C
vosotros
D
ellos/ellas

Slide 22 - Quizvraag

El verbo SER
Het werkwoord zijn

Slide 23 - Tekstslide

Ser Zijn | Ser de Komen uit
onderwerp
vorm
yo
soy
eres
él, ella, usted
es
nosotros
somos
vosotros
sois
ellos, ellas, ustedes
son
Librito p. 26

Slide 24 - Tekstslide

Ser
- Ser = zijn: Ser + kenmerken/beroepen/identiteit/nationaliteit...
- Ser de = komen uit   Ser + land/stad

Soy Maribel
Soy profesora
Soy española
Soy de España

Librito p. 26

Slide 25 - Tekstslide

SER = ZIJN
Vormen enkelvoud
SOY
ERES
ES
ÉL
YO

Slide 26 - Sleepvraag

SER = ZIJN
Vormen meervoud
SOMOS
SOIS
SON
ELLOS
VOSOTROS
NOSOTROS

Slide 27 - Sleepvraag

Ser: Zijn
Ser: Zijn
yo
él, ella, usted
 nosotros
vosotros
ellos, ustedes
soy
 eres
 es
 somos
sois
son

Slide 28 - Sleepvraag

Ser o ser de ????
Soy
es de
es
son de
somos
Yo ....... española
Sandra ..... España
Mi asignatura ... español 
Los chicos .... Nicaragua.
Nosotros .........estudiantes

Slide 29 - Sleepvraag

¡Hola! yo __________(ser) Francis. 
Él ___________ (ser) español. 
Ellos  _______________(ser) amigos. 
¿De dónde ___________ (ser) tú?
Nosotros _____ (ser) de Barcelona.
soy
es
son
eres
somos

Slide 30 - Sleepvraag

Un juego: Spinner SER

Slide 31 - Tekstslide

El verbo LLAMARSE
Het werkwoord heten

Herhaling

Slide 32 - Tekstslide

llamarse (heten/zich noemen)
Yo
me
llamo

te
llamas
él, ella, usted
se
llama
nosotros
nos
llamamos
vosotros
os
llamáis
ellos, ellas, ustedes
se
llaman
ik heet
jij heet
hij/zij/u heet
wij heten
jullie heten
zij heten
Let op!
Geel gemarkeerd = 1 persoon, dier, ding
niet gemarkeerd= meerdere personen, dieren dingen
Librito p. 27
werkblad

Slide 33 - Tekstslide

Zet de juiste vorm van "Llamarse" in de volgende zinnen:

1. ¡Hola! (yo / Llamarse)_____ ____________Laura.
 Mi profesora ( ella/Llamarse)____ __________ Paula.
2. Mi mamá (ella / Llamarse) ___ _________ Carmen 
y mi papá (él/ Llamarse)___ ______________Ricardo.
3. Tenemos dos perros (ellos/Llamarse)___ __________ 
Cro y Queta
4 ¿Cómo ( tú/ Llamarse)___ _____?
5 ¿Vosotros ( Llamarse)_____ ___________ Ramiro y Marta?

Slide 34 - Tekstslide

Juego: Vamos a hablar
1. ¿Cómo te llamas?
2. ¿De dónde eres?
3. ¿Cuántos años tienes?
4. ¿Dónde vives?
5. ¿Cuál es tu número de teléfono?
6. ¿Cuándo es tu cumpleaños?
Woordenlijst blok 3:
Markeer de vervoegingen van het werkwoord LLAMARSE en SER
timer
4:00

Slide 35 - Tekstslide

Verbuga español
LLAMARSE
SER
presente
Ga naar de website verbuga español en oefen met het werkwoord LLAMARSE: https://www.verbuga.eu/Esmi/

Slide 36 - Tekstslide

Países y nacionalidades
Landen en nationaliteiten

Slide 37 - Tekstslide

París
Londres
Barcelona
Amsterdam
Roma
Berlín
Alemania
España
Inglaterra
Holanda
Italia
Francia

Slide 38 - Sleepvraag

Países
Portugal
Marruecos
Rusia
Polonia
Turquía
Suiza
Bélgica
Marrokko
Rusland
Portugal
België
Turkije
Zwitserland
Polen

Slide 39 - Sleepvraag

Países y nacionalidades LA: pág. 20 ej. 1 
  • Landen hebben een hoofdletter--> España (Spanje), de inwoners en de taal hebben een kleine letter --> el español (het Spaans/de Spanjaard)
  • De vrouwelijke inwoner krijgt een -a achter de mannelijke vorm: el holandés - la holandesa (de Nederlander - de Nederlandse)
  • Of de -o verandert in een -a: el suizo - la suiza (De Zwitser - de Zwitserse)
  • Voor het meervoud gelden dezelfde regels als voor de zelfstandige naamwoorden: 
                 el  español                                           el holandés

                 
los españoles
los holandeses
Leerdoel: landen en nationaliteiten
LA p. 20
Woordenlijst blok 6

Slide 40 - Tekstslide

Países y nacionalidades
ejercicio 2 y 3
¿Qué nacionalidad tienen?



¿Y tú? ¿De dónde eres? 
Soy de Holanda/Soy holandés/-a
Leerdoel: landen en nationaliteiten
LA: pág. 20
Woordenlijst blok 6

Slide 41 - Tekstslide