H2 havo 3 H3A 29 nov 2021
1 / 28
Onderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Slide 2 - Tekstslide
Slide 3 - Tekstslide
Slide 4 - Tekstslide
Slide 5 - Tekstslide
Vertaal: Ik koop vaak kleding van mijn zakgeld.
Slide 6 - Open vraag
Vertaal: Mijn broer spaart voor een klein mobieltje.
Slide 7 - Open vraag
Slide 8 - Tekstslide
Slide 9 - Tekstslide
Slide 10 - Tekstslide
Slide 11 - Tekstslide
Slide 12 - Tekstslide
Slide 13 - Tekstslide
Slide 14 - Tekstslide
Slide 15 - Tekstslide
In welke zin staat een meewerkend voorwerp?
A
Hij geeft geld aan Marc.
B
Hij geeft veel geld.
Slide 16 - Quizvraag
In welke zin staat een meewerkend voorwerp?
A
Hij geeft geen geld.
B
Hij geeft hem geld.
Slide 17 - Quizvraag
In welke zin staat een meewerkend voorwerp?
A
Il donne beaucoup d'argent.
B
Il donne de l'argent à Marc.
Slide 18 - Quizvraag
In welke zin staat een meewerkend voorwerp?
A
Il lui donne de l'argent.
B
Il n'a pas d'argent.
Slide 19 - Quizvraag
Wat is een meewerkend voorwerp in het Nederlands?
Slide 20 - Woordweb
Geef eens een voorbeeld van een Nederlandse zin met een meewerkend voorwerp erin.
Slide 21 - Woordweb
Schrijf alle vormen van het meewerkend voorwerp in het Frans
Slide 22 - Woordweb
Vertaal de volgende zin in het Frans:
Ik stel een vraag aan Marc.
Ik stel een vraag aan Marc.
