T3 H3: Mutatie en epigenetische modificatie

Thema 3, Hoofdstuk 3: 

Mutatie en epigenetische modificatie




Mevr. C. De Bremaecker
1 / 61
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieSecundair onderwijs

In deze les zitten 61 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

Onderdelen in deze les

Thema 3, Hoofdstuk 3: 

Mutatie en epigenetische modificatie




Mevr. C. De Bremaecker

Slide 1 - Tekstslide

Welk mechanisme dat genexpressie beïnvloedt heeft niet plaats in de celkern?
A
DNA methylering
B
Histonenacetylering
C
micro-RNA

Slide 2 - Quizvraag

Bij een epigenetische modificatie wordt enkel de genexpressie beïnvloed.
A
waar
B
niet waar

Slide 3 - Quizvraag

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Tekstslide

1. Genen versus omgeving

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Video

Slide 9 - Tekstslide

GE



Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Video

Wat is het verschil tussen een modificatie en een mutatie?
A
een modificatie is erfelijk, een mutatie niet
B
een mutatie is erfelijk, een modificatie niet
C
een mutatie is een verandering in het fenotype, een modificatie een verandering in het genotype
D
een mutatie is een verandering in het genotype, een modificatie een verandering in het fenotype

Slide 12 - Quizvraag

Het verschil in bouw tussen de werksters en de koningin in een bijenkolonie is een voorbeeld van ...
A
een niet-erfelijke modificatie
B
een epigenetische modificatie
C
een niet-erfelijke mutatie
D
een erfelijke mutatie

Slide 13 - Quizvraag

Een epigenetische modificatie is steeds erfelijk
A
waar
B
niet waar

Slide 14 - Quizvraag

3. Epigenetische modificaties
=  wijzigingen in de methylgroepen op de nucleotiden of de histoneiwitten waarrond DNA gewikkeld zit. 
(zie H2)

Slide 15 - Tekstslide

!!!!! enkel in gameten

Slide 16 - Tekstslide

Wetenschappers bestuderen enerzijds het doorgeven van modificaties van moedercel op dochtercel (gameten!) en anderzijds het doorgeven over meerdere generaties heen.
Transgenerational Epigenetic Inheritance (TGEI)

Slide 17 - Tekstslide

Het is belangrijk om te weten dat epigenetische veranderingen vaak omkeerbaar zijn, en dat ze vaak afhankelijk zijn van externe factoren. Niet alle epigenetische modificaties zijn dus permanent of gegarandeerd erfelijk, en de mate van overerving kan variëren afhankelijk van de aard van de modificatie en de context.

Slide 18 - Tekstslide

3.1 Niet-erfelijke EM

Slide 19 - Tekstslide

3.2 Erfelijke EM

Slide 20 - Tekstslide

3.2 Erfelijke EM
 kunnen via herprogrammering deels "gewist" of aangepast worden, 
maar sommige wijzigingen kunnen blijven bestaan, wat invloed heeft op de overerving van bepaalde eigenschappen

Slide 21 - Tekstslide

3.2 Erfelijke EM
?

Slide 22 - Tekstslide

3.2 Erfelijke EM

Slide 23 - Tekstslide

2. Mutaties
= erfelijke wijzigingen in de basensequentie van het DNA. 
Ze komen voor in zowel de coderende als 
de niet-coderende delen van het DNA.
OORZAAK
ORGANISATIENIVEAU
EFFECT

Slide 24 - Tekstslide

2.3 Indeling op basis van effect
WINST
evolutie: nieuwe
eigenschappen
NEUTRAAL
gen niet actief

gen niet coderend

gedegenereerde code

VERLIES
eiwit werkt niet of minder

Slide 25 - Tekstslide

is de norm bij zoogdieren

! NATUURLIJKE SELECTIE !
LACTOSE-INTOLERANTIE 
= de norm bij zoogdieren

! NATUURLIJKE SELECTIE !
WINST

Slide 26 - Tekstslide

Neutraal

Slide 27 - Tekstslide

Verlies

Slide 28 - Tekstslide

2.1 Indeling op basis van oorzaak

Slide 29 - Tekstslide

A. Spontane mutaties
- DNA-polymerase
- Hydrolyse van een base
- Deaminering
- Breuken in het DNA

Slide 30 - Tekstslide

DNA-polymerase

Wanneer een fout niet hersteld wordt, wordt ze bij de celdeling doorgegeven aan de dochtercellen.



Slide 31 - Tekstslide

Hydrolyse van een base

Slide 32 - Tekstslide

Gevolg hydrolyse base

Slide 33 - Tekstslide

Deaminering

Slide 34 - Tekstslide

Gevolg deaminering

Slide 35 - Tekstslide

Breuken in de nucleotidestrengen

--> chromosoommutaties

Slide 36 - Tekstslide

B. Geïnduceerde mutaties
- Ioniserende stralingen
- UV-straling
- Specifieke moleculen

Slide 37 - Tekstslide

Ioniserende stralingen

= ontstaan wanneer het genetisch materiaal wordt blootgesteld aan energie van ioniserende stralen zoals :

röntgenstraling, 
gammastraling of 
radioactieve deeltjes (alfa- en bètastraling)


Slide 38 - Tekstslide

Ioniserende stralingen

--> zorgen ervoor dat er in ons lichaam vrije radicalen ontstaan.

Vrije radicalen? moleculen met een vrij elektron. 

Bij de DNA-molecule kan een ontmoeting met een vrij radicaal leiden tot een breuk in de suikerfosfaatruggengraat


Slide 39 - Tekstslide

UV-straling

In tegenstelling tot ioniserende straling heeft UV-straling niet genoeg energie om atomen te ioniseren, maar ze kan wel chemische bindingen binnen het DNA veranderen.

Slide 40 - Tekstslide

UV-straling

Te veel blootstelling aan zonlicht kan het p53-tumorsuppressorgen beschadigen

Slide 41 - Tekstslide

Specifieke moleculen
Chemische mutagenen:
ontstaan wanneer bepaalde stoffen inwerken op het DNA en zo veranderingen in de basenvolgorde veroorzaken
Voorbeelden:
Tabaksrook (benzopyreen) --> longkanker + ...
- Schimmelgif (aflatoxine) in bedorven noten --> leverkanker .
- Chemotherapie gebruikt soms mutagene stoffen om kankercellen te doden (-->bewust toegepast mutagenese).

Slide 42 - Tekstslide


mutagenen

Slide 43 - Tekstslide

Slide 44 - Tekstslide

Slide 45 - Tekstslide

Slide 46 - Tekstslide

Slide 47 - Tekstslide

Slide 48 - Tekstslide

2.2 Indeling op basis van organisatieniveau

Slide 49 - Tekstslide

Slide 50 - Tekstslide

Slide 51 - Tekstslide

A. Genmutaties

Slide 52 - Tekstslide

Slide 53 - Tekstslide

B. Chromosoommutaties

Slide 54 - Tekstslide

C. Genoommutaties

Slide 55 - Tekstslide

Slide 56 - Tekstslide

Slide 57 - Tekstslide

Slide 58 - Tekstslide

Slide 59 - Tekstslide

Slide 60 - Tekstslide

OPDRACHT
Kies één aandoening uit de gegeven lijst of kies een andere.
Leg uit:
- Welke soort mutatie? 
(volgens 3 classificaties(effect - oorzaak-organisatieniveau)
- Symptomen?
- Behandeling?
Prevalentie? (aantal% aandoeningen in de populatie)

Slide 61 - Tekstslide