BACS 1

Bij een inkoop ontstaat de rekening
A
Te vorderen ob
B
Te betalen ob
1 / 45
volgende
Slide 1: Quizvraag
Algemene economieMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 45 slides, met interactieve quizzen.

Onderdelen in deze les

Bij een inkoop ontstaat de rekening
A
Te vorderen ob
B
Te betalen ob

Slide 1 - Quizvraag

Op de balans staan de schulden aan de
A
debetzijde
B
creditzijde

Slide 2 - Quizvraag

Aan de creditzijde van de balans staat het eigen vermogen boven of onder het vreemd vermogen
A
boven
B
onder

Slide 3 - Quizvraag

Voorraad goederen behoort tot de
A
vaste activa
B
vlottende activa

Slide 4 - Quizvraag

De 'IJzeren' voorraad goederen behoort tot de
A
vaste activa
B
vlottende activa

Slide 5 - Quizvraag

Behoort een hypothecaire lening tot de langlopende- of kortlopende schulden?
A
langlopende schulden
B
kortlopende schulden

Slide 6 - Quizvraag

Als je aflost op een een lening word je schuld
A
groter
B
kleiner

Slide 7 - Quizvraag

Als een schuld kleiner wordt ga je die schuld debiteren of crediteren
A
debiteren
B
crediteren

Slide 8 - Quizvraag

Als je een lening aflost is dat dan een uitgave of zijn dat kosten?
A
uitgave
B
kosten

Slide 9 - Quizvraag

Als je goederen op rekening verkoopt ontvang je het geld wel of niet direct?
A
wel direct
B
niet direct

Slide 10 - Quizvraag

Bij een inkoop op rekening ontstaat de post
A
debiteuren
B
crediteuren

Slide 11 - Quizvraag

Jij gaat, als ondernemer, jouw leveranciers betalen.
De post crediteuren neemt
A
toe
B
af

Slide 12 - Quizvraag

Debiteuren zijn mensen
A. van wie je nog geld moet krijgen
B. aan wie je nog geld moet betalen
A
geld moet krijgen
B
geld moet betalen

Slide 13 - Quizvraag

Bij een verkoop per kas veranderen de posten
A
debiteuren, voorraad goederen en EV
B
crediteuren, voorraad goederen en EV
C
kas, voorraad goederen en EV

Slide 14 - Quizvraag

De toename van het eigen vermogen ontstaat bij
A
bij inkoop van goederen
B
bij verkoop van goederen

Slide 15 - Quizvraag

Bij een verkoop ontstaat de rekening
A
te vorderen ob
B
te betalen ob

Slide 16 - Quizvraag

De rekening Te betalen ob wordt bij een verkoop
A
gedebiteerd
B
gecrediteerd

Slide 17 - Quizvraag

De rekening Te betalen ob is een
A
bezit
B
schuld langer 1 jaar
C
schuld korter 1 jaar

Slide 18 - Quizvraag

Afschrijvingen zijn
A
uitgaven
B
kosten

Slide 19 - Quizvraag

In hoeveel jaar worden vaste activa in het algemeen afgeschreven?
A
1 jaar
B
3 jaar
C
5 jaar
D
10 jaar

Slide 20 - Quizvraag

Wanneer spreken we van een investering?
A
aanschaf € 450 inclusief btw
B
aanschaf € 450 exclusief btw

Slide 21 - Quizvraag

Rente en aflossing betaal je over je
A
eigen vermogen
B
vreemd vermogen

Slide 22 - Quizvraag

Een onderneming is gezond met overwegend veel
A
eigen vermogen
B
vreemd vermogen

Slide 23 - Quizvraag

Als een debiteur gaat betalen neemt de post debiteuren op de balans
A
toe
B
af

Slide 24 - Quizvraag

Als een debiteur gaat betalen ga je dan de rekening debiteuren debiteren of crediteren?
A
debiteren
B
crediteren

Slide 25 - Quizvraag

De waarde van de voorraad in het magazijn van een onderneming is de voorraad tegen
A
inkoopwaarde
B
verkoopwaarde

Slide 26 - Quizvraag

Op de balans van een onderneming staat de kas
A
onder de Bank
B
boven de Bank

Slide 27 - Quizvraag

Het inventaris van de onderneming behoort tot de
A
vlottende activa
B
vaste activa
C
vreemd vermogen

Slide 28 - Quizvraag

Een bankrekening waarop een onderneming 'rood' staat, staat aan de
A
debetzijde van de balans
B
creditzijde van de balans

Slide 29 - Quizvraag

Langlopende schulden zijn schulden die langer dan
A
1 jaar uitstaan
B
5 jaar uitstaan

Slide 30 - Quizvraag

Bij een verkoop op rekening wordt de post debiteuren
A
kleiner
B
groter

Slide 31 - Quizvraag

De omzet aan het einde van de dag in een winkel is de omzet
A
inclusief btw
B
exclusief btw

Slide 32 - Quizvraag

Is de ontvangen btw voor de ondernemer wel of geen ontvangst
A
wel een ontvangst
B
geen ontvangst

Slide 33 - Quizvraag

De omzet in de boekhouding is de omzet
A
exclusief btw
B
inclusief btw

Slide 34 - Quizvraag

Is de ontvangen btw voor de ondernemer wel of geen opbrengst?
A
wel een opbrengst
B
geen opbrengst

Slide 35 - Quizvraag

De btw is een directe of indirect belasting
A
directe belasting
B
indirecte belasting

Slide 36 - Quizvraag

Bij een inkoop op rekening nemen de posten
A
voorraad toe crediteuren toe
B
voorraad toe debiteuren toe

Slide 37 - Quizvraag

Kosten vergroten of verkleinen het eigen vermogen van de onderneming

A
vergroten
B
verkleinen

Slide 38 - Quizvraag

Als kosten ontstaan ga je de rekening kosten debiteren of crediteren

A
debiteren
B
crediteren

Slide 39 - Quizvraag

Een ondernemer koopt een machine per bank.


A
machines neemt toe bank neemt af
B
machines neemt toe bank neemt toe

Slide 40 - Quizvraag

Op Eigen vermogen wordt wel of niet afgelost


A
wel afgelost
B
niet afgelost

Slide 41 - Quizvraag

De winst, die een onderneming maakt gaat naar het eigen vermogen of naar het vreemd vermogen

A
eigen vermogen
B
vreemd vermogen

Slide 42 - Quizvraag

'Goodwill' behoort tot de

A
materiële vaste
B
immateriële vaste
C
vlottende activa

Slide 43 - Quizvraag

De rekening Vooruit ontvangen huur is een

A
bezit
B
schuld

Slide 44 - Quizvraag

De afkorting MKB

Slide 45 - Open vraag