brugklas 1vp eerste les: kennismaken+opstart

Welkom bij Nederlands!        

Naam docent: Francine Kruse (KRUF)
Email: fkruse@gsf
1 / 36
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

In deze les zitten 36 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Welkom bij Nederlands!        

Naam docent: Francine Kruse (KRUF)
Email: fkruse@gsf

Slide 1 - Tekstslide

Wat gaan we vandaag doen?        
- Elkaar een beetje leren kennen;
- de klassenregels;
- wat neem je elke les mee?
- bespreken wat we de komende periode gaan doen.

Slide 2 - Tekstslide

Wie zijn jullie en wie ben ik?         

Slide 3 - Tekstslide

Waar denk je dat Francine woont?
A
in Purmerend
B
in Naarden
C
in Almere
D
In Utrecht

Slide 4 - Quizvraag

Heeft zij kinderen?
A
ja, eentje
B
ja, twee
C
nee
D
ja, vier

Slide 5 - Quizvraag

Wat deed zij voordat zij docent was?
(meerdere antwoorden mogelijk)
A
stewardess
B
basketballcoach
C
bij de televisie werken
D
juf op een basisschool

Slide 6 - Quizvraag

Heeft Francine huisdieren?
A
Ja, een kat
B
ja, een hond
C
drie goudvissen
D
nee

Slide 7 - Quizvraag

Klassenregels
- heb je een vraag? Steek je hand op!
- je praat niet door iemand anders heen.
- je roept niet naar iemand in een ander tafelgroepje;
- je loopt niet zomaar door de klas heen;
- wc-bezoek in de pauze;
- we eten en drinken niet tijdens de les;
- je telefoon is thuis of in je kluis.

Slide 8 - Tekstslide

....vervolg:
- Kom je het 1e bij het lokaal en is de deur al dicht: briefje halen
- ZS = zelfstandig werken in stilte (10 min.) 
   Je praat/fluistert niet en stelt dan ook geen vragen

Slide 9 - Tekstslide

Lesinhoudelijke informatie
Wat neem je mee elke les? 

- schrift voor aantekeningen 
- snelhechter (=mapje om A4-tjes in te bewaren)
- een leesboek 

Slide 10 - Tekstslide

Lesinhoudelijke informatie
 Wat gaan we doen de komende periode? 

Project klank en spelling, zie studiewijzer

Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Tekstslide

Het belang van spellen
Waarom is het belangrijk om goed te kunnen spellen?

Slide 13 - Tekstslide

Opdracht
WAT GA JE DOEN? Je bedenkt in welke situatie je allemaal 
                                       schrijft.
HOE? In tweetallen
OP WELKE MANIER? Je noteert het op een vel A4.
DAARNA? We bespreken het klassikaal.

Slide 14 - Tekstslide

Startopdracht
1. In je groepje: hoeveel klanken zijn er in het Nederlands? (En ja,
    dat zijn er meer dan de 26 letters uit het alfabet :)

2. Ieder voor zich: je schrijft alle klanken op met daarbij een
    voorbeeldwoord met die klank (bijv. de klank 'aa' van kaas)
3. Snelle werkers: spreek jij nog een andere taal? Welke klanken
    heeft die taal wel en Nederlands niet, of andersom?

Slide 15 - Tekstslide

Project klank
Leerdoelen: je leert op de juiste manier woorden en werkwoorden te spellen door je te verdiepen in fonologie, dat wil zeggen het klanksysteem van een taal.

Slide 16 - Tekstslide

Close reading
Nederlandse spraakklanken

Slide 17 - Tekstslide

Slide 18 - Tekstslide

Welkom 1vpb!
We starten met lezen, dus pak vast je leesboek tevoorschijn en begin met lezen.

Slide 19 - Tekstslide

Sessie 1: leesdoel: ik kan de kern van de tekst bepalen
 Noteer op de placemat wat er wordt besproken in de:
- inleiding (leerling 1)
- paragraaf 1 (leerling 2)
- paragraaf 2 (leerling 3) 
- de vier afbeeldingen (leerling 4) 
Vertel je eigen aan elkaar je eigen stuk en noteer de kern van de tekst in het midden van de placemat. 

Vul jouw antwoorden in op de placemat
Vul samen met midden van de placemat in

Slide 20 - Tekstslide

Sessie 2: ik kan de lastige begrippen 'vertalen'
Wat betekenen de volgende woorden en hoe weet je dat?
Foneem (paragraaf 1)
Fonologie (paragraaf 1)
Fonologen (paragraaf 1)
Betekenisonderscheidend (paragraaf 1)

Neem de woorden over in je schrift en schrijf de betekenis op.


Slide 21 - Tekstslide

De kaas ligt in de Maas, hoe hou je je das en jas aan, oen?

Slide 22 - Tekstslide

Opdracht (duo's)
Waarom schrijf je werkwoorden die niet eindigen op een etter uit 't Kofschip met een -d?

1) Beschrijf per categorie kanken (plof- wrijf- neus-vloei-glijklanken en geef aan hoe ze worden uitgesproken
2)Vul als laatste het overzicht in en geef antwoord op
     bovenstaande vraag.

Slide 23 - Tekstslide

Opdracht
Teken een schema van 't kofschip waaruit blijkt hoe en wanneer je het 't kofschip gebruikt (A3-vel)

Dit doe je in tweetallen of met je tafelgroepje.
Je gebruikt hierbij de opdrachten die je gemaakt hebt!

Slide 24 - Tekstslide

'Hun hebben gisteren een doelpunt gescoord'.
Is deze zin goed?

Slide 25 - Open vraag

'Ik heb me moeder gevraagd of ze me met de auto kan komen ophalen'.
Is deze zin correct geschreven?

Slide 26 - Open vraag

'Hij wilt heel graag meer zakgeld'.
Is deze zin juist gespeld?

Slide 27 - Open vraag

Huiswerk voor woensdag  26 aug:
Blok 1 Spelling: bestudeer de gele tekstblokken goed

Slide 28 - Tekstslide

Werkwoordspelling
wat weten we nog?

Quizizz!

Slide 29 - Tekstslide

Werkwoordsvormen
1) Persoonsvorm (verandert  als je de zin in een andere tijd zet)
2) infinitief (hele werkwoord). Een ander ww is de persoonsvorm
3) voltooid deelwoord. De persoonsvorm is hebben, zijn, worden

* 1) Sam schildert een mooi schilderij.
*2) Sam wil graag een mooi schilderij schilderen.
*3) Sam heeft een mooi schilderij geschilderd.

Slide 30 - Tekstslide

Werkwoorden
Enkelvoud:                                     Meervoud:
Ik                                                         Wij

Jij                                                        Jullie

Hij                                                       Zij

Slide 31 - Tekstslide

Werkwoorden vervoegen    
Wat is dat, vervoegen?

Je past het werkwoord aan zodat het goed past in de zin.
Het werkwoord dat je aanpast, is de persoonsvorm.

Mijn broer {lopen} naar school ---> Mijn broer loopt naar school.
Hij {hebben} lekker gegeten ---> Hij heeft lekker gegeten.

Slide 32 - Tekstslide

Verschil ik-vorm en stam.       
Ik-vorm: bij een werkwoord neem je de ik-vorm (ik rijd)
--> zo bepaal je of er een 't' achter het ww komt (ev, t.t)
--> zo bepaal je of er 'de' of 'te' achter achter het ww komt (ev,
        v.t)
   * ev= enkelvoud (ik, jij, hij)
** t.t. = tegenwoordige tijd (het gebeurt nu: ik werk)
***v.t. = verleden tijd (het gebeurde eerder: ik werkte)

Slide 33 - Tekstslide

Persoonsvorm  tegenwoordige

Ik fiets 
Jij fiets t 
Hij fiets t 

Wij fiets en
Jullie fiets en
Zij fiets en
tijd

Ik word                              
Jij word t                           
Hij word t                           
 
Wij word en
Jullie word en
Zij word en

Slide 34 - Tekstslide

Werkwoorden v.t.
Ik fiets te                                    Wij fiets ten
Jij fiets te                                  Jullie fiets ten
Hij fiets te                                  Zij fiets ten

Ik verbrand de                           Wij verbrand den
Jij verbrand de                          Jullie verbrand den
Hij verbrand de                          Zij verbrand den

Slide 35 - Tekstslide

Moeilijke woorden
aanduiden 
aantonen 
beoordelen 
bepalen 
beredeneren

Huiswerk: zoek de betekenis op en bedenk een voorbeeldzin.

Slide 36 - Tekstslide