Planperspectief

Opdracht: Planperspectief
Landschap
1 / 18
volgende
Slide 1: Tekstslide

In deze les zitten 18 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Opdracht: Planperspectief
Landschap

Slide 1 - Tekstslide

Beeldaspect: Licht

Lichtbron 
Een lichtbron is dat wat licht geeft. 
(Zon, lamp, kaars, kampvuur etc.)

 Er zijn natuurlijke lichtbronnen en kunstmatige lichtbronnen

Slide 2 - Tekstslide

Welke van onderstaande voorbeelden is GEEN natuurlijke lichtbron?
A
Bliksem
B
Kampvuur
C
Glimworm
D
Zon

Slide 3 - Quizvraag

Natuurlijke lichtbronnen
Kunstmatige lichtbronnen
Gloeilamp
Zon
Glimworm
Kampvuur
Bliksem
Kaars
Computer
beeldscherm
Zaklamp
Lava
Bosbrand
Kerstlampjes
Fietslampjes
Sterren
Vuurwerk

Slide 4 - Sleepvraag

Waar licht is, is ook schaduw...
Eigenschaduw
Slagschaduw

Slide 5 - Tekstslide

Lichtrichting
De richting waar het licht heen schijnt, vanaf de lichtbron is de lichtrichting.

We benoemen er 3:
  • Meelicht
  • Zijlicht
  • Tegenlicht 

Slide 6 - Tekstslide

Tegenlicht
Meelicht
Zijlicht

Slide 7 - Sleepvraag

Silhouet
Bij tegenlicht ontstaat er een
eigenschaduw op het object,
aan de kant die je als kijker ziet.

Deze schaduw noem je ook wel een
silhouet. Je ziet een soort donker
ingevulde omtrek van de vorm, een soort schim. 

Slide 8 - Tekstslide

We hebben licht nodig om dingen te zien. 

Door licht zien we ook onze omgeving.

Dat kan een landschap zijn. 

Slide 9 - Tekstslide

Planperspectief
Voor deze opdracht schilderen we een planperspectief. Dit is een landschap opgebouwd in lagen, die lagen noemen we plans. 

Atmosferisch perspectief
Omdat we het landschap diepte willen geven, schilderen we dit met een atmosferisch perspectief. Dit betekent dat dingen die verder weg zijn, vervagen. De kleur wordt vager en details ook. 

Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Tekstslide

Opdracht
  • Verdeel je blad in 5 lagen,
    dit zijn heuvels en bergen.
  • In dit landschap teken je op de voorgrond de silhouetten van twee bomen. 
  • Verder in het landschap kun je ook bomen, dieren of huizen tekenen. Hoe verder weg iets is, hoe kleiner het wordt!
3 x 90 minuten

Slide 12 - Tekstslide

Slide 13 - Tekstslide

Slide 14 - Tekstslide

Slide 15 - Tekstslide

Uitwerking
1. Als je tekening af is begin je met schilderen.
2. Je middelste laag is een primaire kleur, ongemengd!
3. De voorste laag is je primaire kleur gemengd met zwart.
4. De op een na onderste laag is je primaire kleur gemengd
met heel weinig zwart.
5. De bovenste laag is wit met een klein beetje van je primaire kleur. 
6. De op een na bovenste laag is je primaire kleur met wit. 

Je silhouetten worden zwart
Of als je iets meer uitdaging wilt: De silhouetten worden net een donkerdere kleur dan de laag waar ze in staan. 

Slide 16 - Tekstslide

Beoordeling
1. Verf mengen. De primaire kleur donker maken en de primaire kleur helder maken (met zwart en wit) zodat er een atmosferisch perspectief ontstaat. 
2. Verder weg, is kleiner. Je silhouetten worden steeds kleiner. Zo ontstaat er diepte. 
3. Je silhouetten hebben een heldere omtrek. 
4. Hoe ga je om met de verf? Nette strakke lijnen, voldoende water etc.
5. Orginaliteit
6. Netjes werken en je werk goed verzorgen
7. Naam achter op je werk

Slide 17 - Tekstslide

Slide 18 - Tekstslide