DHA3A Regelmatige werkwoorden+haben en sein 2 Kapitel 1

haben sein verleden tijd + werden
1 / 28
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolvmbo, mavoLeerjaar 3

In deze les zitten 28 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

haben sein verleden tijd + werden

Slide 1 - Tekstslide

Finde die richtige Verbform von haben und sein
…. ( was) du gestern in der Schule?
A
wart
B
war
C
seid
D
warst

Slide 2 - Quizvraag

Peter ..... (haben) gestern seine Bücher vergessen.
A
hast
B
hattest
C
habe
D
hatte

Slide 3 - Quizvraag

Wat is de juiste vorm van haben of sein?
Wie alt ... du vor zwei Jahren?
A
waren
B
wart
C
warst
D
war

Slide 4 - Quizvraag

haben of sein (v.t.).

Wo _____ du im Sommer?
A
warst
B
hattest
C
hatte
D
wurdest

Slide 5 - Quizvraag

haben of sein (v.t.).

Wir ______ eine Grillparty am Strand?
A
waren
B
hatte
C
hatten
D
wurden

Slide 6 - Quizvraag

GEBRUIK EEN VORM VAN "HABEN"OF "SEIN"

Ihr .... gut gearbeitet. (hebben)
A
habt
B
haben
C
hat
D
hast

Slide 7 - Quizvraag

Wat is de juiste vorm van haben of sein?
"Wir [...] morgen Wochenende."
A
hast
B
haben
C
sind
D
ist

Slide 8 - Quizvraag

Wat is de juiste vorm van haben of sein?
Wie alt ... du?
A
hast
B
habe
C
bist
D
bin

Slide 9 - Quizvraag

Lesdoel bereikt
haben en sein im Präsens (tegenwoordige tijd), Präteritum (verleden tijd) und Perfekt (voltooide tijd)

A
Ja, ik kan het!
B
Nee, ik snap het niet!
C
Nog een beetje leren... en dan komt het goed!
D
Ja, ik denk het wel!

Slide 10 - Quizvraag

"Ich werde das machen."
werde =
A
worden
B
zullen

Slide 11 - Quizvraag

Welke betekenis heeft werden?
Ich werde morgen abgeholt.
A
worden
B
zullen

Slide 12 - Quizvraag

Was _________ (werden) er?
A
werden
B
wird
C
werdet
D
werde

Slide 13 - Quizvraag

er (werden)
A
er wirt
B
er werdet
C
er wird

Slide 14 - Quizvraag

werden
u wordt
A
sie werden
B
Sie wird
C
Sie werden

Slide 15 - Quizvraag

Alles .................... (werden) neu!
A
wirst
B
werdet
C
werden
D
wird

Slide 16 - Quizvraag

VWO
vragen voor de vwo leerlingen

Slide 17 - Tekstslide

Präteritum
werden (worden)
A
wir würden
B
wir wurden

Slide 18 - Quizvraag

Werden = zullen/ worden
Wat is de verleden tijd van 'werden'?
A
würden
B
wurden
C
waren
D
geworden

Slide 19 - Quizvraag

jullie werden
A
ihr wurdet
B
ihr werdet
C
Sie wurden

Slide 20 - Quizvraag

Präteritum
werden (worden)
A
er werdet
B
wir wurdet
C
er wurde
D
ihr wurdst

Slide 21 - Quizvraag

Welche Funktion hat werden?
Ich werde euch erzählen
was passiert ist.
A
worden
B
zullen

Slide 22 - Quizvraag

Wat is de correcte verleden tijds vorm?
> ihr [baden]
A
bade
B
badet
C
badete
D
badetet

Slide 23 - Quizvraag

Wat is de verleden tijd van lernen?
A
lernen
B
lernten
C
lornen
D
liernten

Slide 24 - Quizvraag

Hoe vervoeg je een sterk werkwoord in de verleden tijd? (Präteritum)
A
stam tegenwoordige tijd + basisuitgangen
B
stam + feesttenten
C
stam verleden tijd + basisuitgangen
D
ge + stam + t

Slide 25 - Quizvraag

Ik kan zwakke werkwoorden in de verleden tijd vervoegen
A
Wat zijn zwakke ww überhaupt?
B
Nee, ik heb meer uitleg nodig! Help!
C
Ja, maar ik heb het boek af en toe nog nodig.
D
Ik weet precies wat ik moet doen!

Slide 26 - Quizvraag

Wat is de correcte verleden tijds vorm?
> er [arbeiten]
A
arbeitet
B
arbeitete
C
arbeitetet
D
arbeite

Slide 27 - Quizvraag

Ik begrijp hoe je de verleden tijd van de zwakke werkwoorden maakt
A
ja
B
nee
C
een beetje

Slide 28 - Quizvraag