H3 week 23

H3 week 22/23
A: Programme de la semaine
C: het persoonlijk voornaamwoord als lijdend voorwerp en als meewerkend voorwerp
B: à corriger : weektaak 20-23
D Het bezittelijk voornaamwoord
- pvnw  lijdend vw en  mwvw
• : bezittelijk voornaamwoord


1 / 36
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 36 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

Onderdelen in deze les

H3 week 22/23
A: Programme de la semaine
C: het persoonlijk voornaamwoord als lijdend voorwerp en als meewerkend voorwerp
B: à corriger : weektaak 20-23
D Het bezittelijk voornaamwoord
- pvnw  lijdend vw en  mwvw
• : bezittelijk voornaamwoord


Slide 1 - Tekstslide

au programme
- inzage lees- en luistertoets
- verder werken aan aantekeningenschrift

Slide 2 - Tekstslide

Exercice 16A - Révision
1 Marie Curie a eu une vie intéressante.
2 Regarde la belle robe. Elle coute combien ?
3 Tu connais ces vieilles histoires ?
4 Ce mois-ci, j’ai vu trois bons films.
5 Coco Chanel était une femme créative.
6 Tu penses que Picasso et Van Gogh étaient des peintres géniaux ?

Exercice 16B
groter
minder groot
even groot
sneller
1 plus
2 moins
3 aussi
Exercice 16C - En étapes
1 a Théo est plus fort que Vincent.
 b Tu crois qu’il est aussi courageux ?
 c Antoine est moins populaire que Yaël.
 d Ce film est plus intéressant que ce livre.
2 1 de kleinste
 2 het minst saai
 3 de mooiste
 4 de grappigste
3 1 C’est Zoé qui court le plus lentement.
 2 Tu dois travailler aussi sérieusement qu’Anne.
 4 Ce prof parle le moins calmement.
4 a Max joue moins bien que la semaine passé.
 b C’est Sacha qui joue meilleur.
 c Mais c’est Julia qui joue le mieux.





Exercice 16D
1 a Ma mère est plus gentille que ma sœur. aardiger dan
 b Cet élève est moins créatif que les autres. minder creatief dan
 c Ces footballeurs sont les plus riches. de rijkste
 d Tu penses qu’Obélix est aussi intelligent qu’Astérix ? even intelligent als
 e Astérix est le moins fort. het minst sterk
 f Je pense que Paul a fait le meilleur exposé. de beste
2 a Le Thalys roule beaucoup plus vite que la voiture. sneller dan
 b Quel roi a habité le plus longtemps dans ce château ? het langst
 c Jules parle l’anglais aussi bien que toi. even goed als
 d J’aime bien cette actrice mais cet acteur joue mieux ! beter
 e C’est Théo qui a parlé le moins lentement ! het langzaamst
Exercice 16E
1 a Raphaël is talentvoller dan Luka.
  Raphaël est plus doué que Luka.
 b Maar Luka is even rijk als Raphaël.
  Mais Luka est aussi riche que Raphaël.
 c Obelix en Assurancetourix zijn grappiger dan Asterix.
  Obélix et Assurancetourix sont plus amusants qu’Astérix.
 d Maar Asterix is de bekendste.
  Mais Astérix est le plus connu.
2 a Tu as attendu mais, moi, j’ai attendu plus longtemps que toi !
 b Nolan nage mieux que son frère.
 c Il travaille le plus sérieusement de tous.
 d Antonin joue le moins agressivement.
Exercice 16F
A Voorbeelduitwerking:
 Les cheveux de Lily sont plus longs que les cheveux de Gabriel. Les cheveux de Gabriel sont plus longs que les cheveux de Tim.
 Les cheveux de Tim sont les plus courts. Les cheveux de Lily sont les plus longs.
 Le pull violet est moins cher que les autres pulls. Le pull rouge est plus cher que le pull rayé.
 Le pull violet est le moins cher. Le pull rouge est le plus cher.


















correcties oefeningen grammatica unité 5

Slide 3 - Tekstslide

Exercice 16D
1 a Ma mère est plus gentille que ma sœur. aardiger dan
 b Cet élève est moins créatif que les autres. minder creatief dan
 c Ces footballeurs sont les plus riches. de rijkste
 d Tu penses qu’Obélix est aussi intelligent qu’Astérix ? even intelligent als
 e Astérix est le moins fort. het minst sterk
 f Je pense que Paul a fait le meilleur exposé. de beste
2 a Le Th roule beaucoup plus vite que la voiture. sneller dan
 b Quel roi a habité le plus longtemps  ? het langst
 c Jules parle l’anglais aussi bien que toi. even goed als
 d J’aime bien cette actrice mais cet acteur joue mieux ! beter
 e C’est Théo qui a parlé le moins lentement ! het langzaamst

Exercice 16E   1 a Raphaël is talentvoller dan Luka.
  Raphaël est plus doué que Luka.
 b Maar Luka is even rijk als Raphaël.
  Mais Luka est aussi riche que Raphaël.
 c Obelix en Assurancetourix zijn grappiger dan Asterix.
  Obélix et Assurancetourix sont plus amusants qu’Astérix.
 d Maar Asterix is de bekendste.
  Mais Astérix est le plus connu.
2 a Tu as attendu mais, moi, j’ai attendu plus longtemps que toi !
 b Nolan nage mieux que son frère.
 c Il travaille le plus sérieusement de tous.
 d Antonin joue le moins agressivement.
Exercice 16F
A Voorbeelduitwerking:
 Les cheveux de Lily sont plus longs que les cheveux de Gabriel. Les cheveux de Gabriel sont plus longs que les cheveux de Tim.
 Les cheveux de Tim sont les plus courts. Les cheveux de Lily sont les plus longs.
 Le pull violet est moins cher que les autres pulls. Le pull rouge est plus cher que le pull rayé.
 Le pull violet est le moins cher. Le pull rouge est le plus cher.


















correcties oefeningen grammatica unité 5

Slide 4 - Tekstslide

Het persoonlijk voornaamwoord met nadruk
Als je het persoonlijk voornaamwoord wilt beklemtonen / benadrukken dan gebruik je:
moi / toi / lui / elle / nous / vous / eux / elles

Moi, je le crois.
Tu viens aussi, toi?
Lui, il prend un café.
Et elle, elle prend un thé.
Nous, nous lisons un livre.
Vous, vous regardez un film.
Eux, ils prennent un dessert.
Elles, elles prennent du fromage.

als je een pvnw met nadruk óf achter een voorzetsel in moet vullen, gebruik je het volgende rijtje
moi- ik
toi - jij 
lui - hem
elle - haar
nous - wij / ons
vous  - jullie/u
eux - zij/ hen
elles -zij/hen

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Video

Het persoonlijk voornaamwoord als lijdend voorwerp of als meewerkend voorwerp

Slide 7 - Tekstslide

Het p. vnw als lijdend voorwerp
Je kunt het lijdend voorwerp in een zin vervangen door de volgende persoonlijke voornaamwoorden:
me / m'       Il me voit        Hij ziet mij
te / t'            Il te voit          Hij ziet jou
le / l'             Il le voit          Hij ziet hem / het
la / l'             Il la voit          Hij ziet haar / het
nous            Il nous voit   Hij ziet ons
vous             Il vous voit   Hij ziet jullie / u
les                 Il les voit       Hij ziet hen / het
lijdend vw
meew.vw
onderwerp

Slide 8 - Tekstslide

Het p. vnw als lijdend voorwerp
Je zet het p. vnw voor de PV behalve als er 
een infinitief in de zin staat, dan komt 
het p. vnw voor de infinitief te staan. (infinitief= heel werkwoord!)

Je donne un livre à ma mère >>> Je le donne à ma mère
Je vais donner un livre à ma mère >>> je vais le donner à ma mère

Slide 9 - Tekstslide

Het p. vnw als meewerkend voorwerp
Je kunt het meewerkend voorwerp in een zin vervangen door de volgende persoonlijke voornaamwoorden:
me / m'       Il me donne un cadeau       Hij geeft mij een cadeau
te / t'            Il te donne un cadeau         Hij geeft jou een cadeau
lui                  Il lui donne un cadeau        Hij geeft hem een cadeau
lui                  Il lui donne un cadeau        Hij geeft haar een cadeau  
nous            Il nous donne un cadeau   Hij geeft ons een cadeau
vous             Il vous donne un cadeau   Hij geeft jullie / u een cadeau
leur               Il leur donne un cadeau     Hij geeft hun een cadeau

Slide 10 - Tekstslide

Het p. vnw als meewerkend voorwerp
Je zet het p. vnw voor de PV behalve als er 
een infinitief in de zin staat, dan komt 
het p. vnw voor de infinitief te staan.

Je donne un livre à ma mère >>> Je le donne à ma mère
Je vais donner un livre à ma mère >>> je vais le donner à ma mère

Je zet eerst het lijdend voorwerp in de zin en daarna het meewerkend voorwerp
Je donne un livre à ma mère >>> Je le lui donne 
Je vais donner un livre à ma mère >>> je vais le lui donner

Slide 11 - Tekstslide

Vervang het LV. Noteer de hele nieuwe zin.

Nous regardons un film.

Slide 12 - Open vraag

Vervang het LV. Noteer de hele nieuwe zin.

Tu manges des crêpes?

Slide 13 - Open vraag

Vervang het LV. Noteer de hele nieuwe zin.

J'écoute une chanson.

Slide 14 - Open vraag

Vervang het meewerkend voorwerp. Noteer de hele nieuwe zin.
Olivia donne un collier à sa soeur.

Slide 15 - Open vraag

Vervang het meewerkend voorwerp. Noteer de hele nieuwe zin.
Il parle à son prof.

Slide 16 - Open vraag

D: Bezittelijk voornaamwoord




Herhaling bezittelijk voornaamwoord:
-  het 'bezit ' komt na het bezittelijk voornaamwoord. Als het bezit mannelijk is dan zet je er een mannelijk voornaamwoord voor. 
- als een vrouwelijk zelfstanding naamwoord ENKELVOUD begint met een klinker, dan zetten we daar een mannelijk bez.vnw voor : 
une amie => een vriendin
mon amie => mijn vriendin

Slide 17 - Tekstslide

Slide 18 - Tekstslide

C'est sa voiture - het is zijn auto

Slide 19 - Tekstslide

Vul het juiste bezittelijk voornaamwoord in :
Gaston aime (zijn) tante.
A
son
B
sa
C
ses
D
leur

Slide 20 - Quizvraag

Carole est (mijn)meilleure amie, Isabelle est (mijn) amie .
A
mon, ma
B
ma, ma
C
ma, mon
D
mon, mon

Slide 21 - Quizvraag

Gaston est (hun) ami.
A
son
B
ton
C
ses
D
leur

Slide 22 - Quizvraag

herhaling : trappen van vergelijking

Slide 23 - Tekstslide

Trappen van vergelijking
vergelijkende - vergrotende- overtreffende trap 
Vergelijkend : Deze broeken zijn even mooi als die broeken. 
=> ces pantalons-ci sont aussi beaux que ces pantalons-là
aussi…. bijv.nw…. que/qu’
vergrotend : Ik ben langer dan mijn beste vriend :
=>  je suis plus long que mon meilleur ami
plus…. bijv.nw…. que/qu’
ook vergrotend (ook al is het 'minder') Deze auto is minder groot dan de Peugeot.
=> cette voiture est moins grande que la Peugeot.
moins…. bijv.nw…. que/qu’
overtreffend : Deze auto is het mooist
=> cette voiture est la plus belle

Slide 24 - Tekstslide

vergelijkende trap= le comparatif
Vergelijkende trap : aussi …. que : Jean est aussi riche que Paul
                                   plus….que : Jean est plus riche que Paul
                                          moins ...que : Jean est moins riche que Paul

Slide 25 - Tekstslide

vergelijkende trap : 
Je vergelijkt twee mensen/dingen/situaties/zaken : 
aussi....que : even .... als : 
Jan is even groot als Bram : Jean est aussi grand que Bram
Anne is even groot als Lisa : Anne est aussi grande que Lisa

moins .... que :  minder ...dan :
Ce livre est  moins captivant que  Harry Potter

plus.... que : meer ....dan
Les vacances d'été sont plus longues que les vacances d'hiver.

Slide 26 - Tekstslide

vergrotende trap
! waar je in het Nederlands - er achter het bijvoeglijk naamwoord zet, zet je in het Frans PLUS ervoor!!!! 

Jan is groter => Jean est plus grand
een mooier boek  => un plus beau livre
een spannender boek => un livre plus captivant

Slide 27 - Tekstslide

Overtreffende trap 
Waar je in het Nederlands - st achter het bijvoeglijk naamwoord zet, zet je in het Frans LE PLUS/ LA PLUS of LES PLUS voor het bijvoeglijk naamwoord! 
Let wel op de plaats van het bijvoeglijk naamwoord bon beau jolie weetjewelweetjeniet?

Jean est le plus grand => Jan is het grootst 
le plus beau livre => het mooiste boek 
le livre le plus captivant => het spannendste boek
la plus belle robe => de mooiste jurk
les enfants les plus sages => de braafste kinderen
l'appartement le plus morderne => het modernste appartement



Slide 28 - Tekstslide

attention! quelques cas particuliers : 

=> Goed -beter-best als bijvoeglijk naamwoord : 
bon - meilleur (e) (s) - le meilleur (la meilleure/les meilleurs/ les meilleures)
=> goed - beter - best als bijwoord : 
bien - mieux- le mieux
=> slecht -slechter-slechtst als bijvoeglijk naamwoord : 
mauvais (e) (s) - plus mauvais(e)(s)- le plus mauvais (la plus mauvaise/ les plus mauvais)
=> slecht-slechter-slechtst als bijwoord
mal- plus mal - le plus mal én mal-pire-le pire

Slide 29 - Tekstslide

essayons ensemble.........

Slide 30 - Tekstslide

Ik ben kleiner dan Marie.
A
Je suis aussi petit que Marie.
B
Je suis moins petit que Marie.
C
Je suis plus petit que Marie.
D
Je suis petit que Marie

Slide 31 - Quizvraag

Chantal is minder groot dan Lisa.
A
Chantal est moins grand que Lisa
B
Chantal est moins grande que Lisa
C
Chantal est plus grande que Lisa
D
Chantal est aussi grande que LIsa

Slide 32 - Quizvraag

De auto is net zo nieuw als de fiets.
A
La voiture est aussi nouveau que le vélo.
B
La voiture est plus nouvelle que le vélo.
C
La voiture est moins nouvelle que le vélo.
D
La voiture est aussi nouvelle que le vélo.

Slide 33 - Quizvraag

Xavier danst beter dan ik.
A
Xavier danse meilleur que moi
B
Xavier danse mieux que moi
C
Xavier danse le mieux
D
Xavier danse le mieux que moi

Slide 34 - Quizvraag

Nadège is de sympathiekste
A
Nadège est la sympathique
B
Nadège est sympathique la plus
C
Nadège est la plus sympathique
D
Nadège est le meilleur sympathique

Slide 35 - Quizvraag

Claire is het kleinst
A
Claire est la petite
B
Claire est plus petite
C
Claire est petite
D
Claire est la plus petite

Slide 36 - Quizvraag