Frans b1 Week van 30-1 werkwoorden op -er en negations

Proefwerk tijdens tweede uur.

Eerst oefenen we samen nog een paar dingen.
Daarna tijd om nog zelf te leren.

Om 9:10 klas in rij opstelling.

En even naar de wc als je moet.
Om 09:20 beginnen we meteen.
1 / 32
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolmavoLeerjaar 1

In deze les zitten 32 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 120 min

Onderdelen in deze les

Proefwerk tijdens tweede uur.

Eerst oefenen we samen nog een paar dingen.
Daarna tijd om nog zelf te leren.

Om 9:10 klas in rij opstelling.

En even naar de wc als je moet.
Om 09:20 beginnen we meteen.

Slide 1 - Tekstslide

Les verbes réguliers en -ER

Slide 2 - Tekstslide

fermer=
sluiten
il,elle,on
nous
vous
ils of elles
tu
Je 
fermons
fermez
ferme
ferment
fermes
ferme

Slide 3 - Sleepvraag

Verbes -er: elle ____ (parler)
A
parle
B
parlez
C
parlons
D
parles

Slide 4 - Quizvraag

Verbes -er
nous _____(écouter)
A
écoutent
B
écoutez
C
écoutes
D
écoutons

Slide 5 - Quizvraag

Verbes -er: nous (trouver : vinden)
A
trouvons
B
trouvez
C
trouves
D
trouve

Slide 6 - Quizvraag

donner=
geven
il,elle,on
nous
vous
ils of elles
tu
Je 
donnons
donnent
donne
donnez
donnes
donne

Slide 7 - Sleepvraag

Doe het nu zelf
Je .......(donner)

Slide 8 - Open vraag

Doe het nu zelf
Il .......(parler)

Slide 9 - Open vraag

Doe het nu zelf
Nous......(parler)

Slide 10 - Open vraag

Ik snap het nu goed
Ja, helemaal
Nee, nog niet
Ja, maar ik moet nog meer oefenen.

Slide 11 - Poll

De ontkenning
Ontkenning in het Nederlands is: Niet of geen. 
In het Frans bestaat de ontkenning uit 2 woorden:
ne of n' ........ pas
Op het stippellijntje komt het werkwoord

Slide 12 - Tekstslide

Voorbeeld: iemand een appel geven.

Je donne la pomme.  Je ne donne pas la pomme.
Tu donnes la pomme.  Tu ne donnes pas la pomme
Il donne la pomme.  Il ne donne pas la pomme.
Nous donnons la pomme.  Nous ne donnons pas la pomme.
Vous donnez la pomme. Vous ne donnez pas la pomme.
Ils donnent la pomme. Ils ne donnent pas la pomme.

Maar:
Il a une pomme       Il n'a pas une pomme .
Bij twee klinkers valt de klinker in ne weg.


Slide 13 - Tekstslide

donner=
geven
Il donne
Nous donnons.
Vous donnez.
Ils donnent.
tu donnes.
Je donne.
Nous ne donnons pas
Vous ne donnez pas
Je ne donne pas
Ils ne donnent pas.
Tu ne donnes pas
Il ne donne pas.

Slide 14 - Sleepvraag

negations
Il a un chien.
nous avons un chien
Vous avez raison
Ils ont raison
tu as raison
je donne
nous n'avons pas un chien.
Ils n'ont pas raison
je ne donne pas
Vous n'avez pas raison
tu n'as pas raison
Il n'a pas un chien

Slide 15 - Sleepvraag

Wat is het werkwoord in deze zin?
Elle a un chien.

Slide 16 - Open vraag

Wat is het werkwoord in deze zin?
Tu as un chien.

Slide 17 - Open vraag

Wat is het werkwoord in deze zin?
Vous avez un chien.

Slide 18 - Open vraag

réponds avec la négation: Tu achètes deux ananas?

Slide 19 - Open vraag

réponds avec la négation: Tu achètes deux ananas?
timer
0:40

Slide 20 - Open vraag

6. Négation: Il y a cent oiseaux. (100 vogels)

Slide 21 - Open vraag

la négation / aimons/ ne (n')/ pas /
nous

Slide 22 - Open vraag

Faites les négations:
Tu manges à la cantine?

Slide 23 - Open vraag

Quelle est la négation de la phrase :
C'est possible

Slide 24 - Open vraag

Quelle est la négation de la phrase :
Je sais
timer
0:30

Slide 25 - Open vraag

Mets à la négation:
Michel travaille toujours.
timer
1:00

Slide 26 - Open vraag

Mets à la négation:
Elle comprend tout
timer
1:00

Slide 27 - Open vraag

Donnes un exemple du
négation(ontkenning) en néerlandais....

Slide 28 - Open vraag

Quelle est la négation de la phrase :
Je sais

Slide 29 - Open vraag

Quelle est la négation de la phrase :
Je suis content

Slide 30 - Open vraag


Verbes -er & négation
Jullie praten niet.

Slide 31 - Open vraag


Chapter 2: herhalen wat er op herhalen staat
Classroom: ontkenningen maken
E Regarder afmaken
F Lire
G: Phrases-clés et parler
Lessonup compleet maken.






Slide 32 - Tekstslide