Herhalingsles tweedejaars - Taalverzorging H4 en 5

Herhalingsles
Taalverzorging hoofdstuk 4 en 5
1 / 40
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 2

In deze les zitten 40 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Herhalingsles
Taalverzorging hoofdstuk 4 en 5

Slide 1 - Tekstslide

Agenda
Terugblik:
  • verwijswoorden
  • verkleinwoorden
  • lastige werkwoorden
  • vergelijken

Slide 2 - Tekstslide

Verwijswoorden

Slide 3 - Tekstslide

me of mijn

Ik ben .......... telefoon vergeten
A
me
B
mijn

Slide 4 - Quizvraag

In welke zin is 'me, mij of mijn' verkeerd gebruikt?
A
Dat is toch echt mij jas!
B
Ik schrik me rot door jou.
C
Dat gezeik van mijn broertje ook altijd.
D
Oma stond voor mij op.

Slide 5 - Quizvraag

In welke zin is 'me, mij of mijn' verkeerd gebruikt?
A
Ik pak mijn paarse markeerstift.
B
Simon heeft mijn etui.
C
Waarom heeft iedereen altijd de pik op mij?
D
Hij zwaaide naar me oma.

Slide 6 - Quizvraag

Is het mij, me of mijn?

Huub heeft al ...... T-shirts uit de kast gehaald.
A
mij
B
mijn
C
me

Slide 7 - Quizvraag

Is het mij, me of mijn?

Ik ben .... sportschoenen vergeten mee te nemen.
A
mij
B
mijn
C
me

Slide 8 - Quizvraag

Jou huis of jouw huis?

A
jou
B
jouw

Slide 9 - Quizvraag

jou of jouw? Ik bel jou / jouw morgen.
A
jou
B
jouw

Slide 10 - Quizvraag

Vul in jou of jouw.

Wil je ....verlanglijstje mailen?.
A
jou
B
jouw

Slide 11 - Quizvraag

jou of jouw?
Het is ...... boek dat daar op tafel ligt.
A
jouw
B
jou

Slide 12 - Quizvraag

Verkleinwoorden

Slide 13 - Tekstslide

Slide 14 - Video

goed of fout?
accuutje
A
goed
B
fout

Slide 15 - Quizvraag

goed of fout?
kindermenuutje
A
goed
B
fout

Slide 16 - Quizvraag

welk woord is fout?
A
campinkje
B
pc'tje
C
chocolaatje
D
logétje

Slide 17 - Quizvraag

goed of fout?
kettingkje
A
goed
B
fout

Slide 18 - Quizvraag

Verkleinwoorden: goed of fout?
briletje
A
goed
B
fout

Slide 19 - Quizvraag

Verkleinwoorden hebben altijd 'het' als lidwoord




A
waar
B
niet waar

Slide 20 - Quizvraag

Welk woord is niet goed geschreven?
(verkleinwoorden)
A
pateetje
B
tantetje
C
lolly'tje
D
tosti'tje

Slide 21 - Quizvraag

Lastige werkwoorden
PV of VD?
  1. Maak de zin vragend.
    Komt het werkwoord vooraan te staan? = PV
    Komt het werkwoord niet vooraan te staan? = VD
  2. Of verander de zin van tijd >
  3. Spel het werkwoord volgens de regels.

Heeft Hans zijn rijbewijs (halen)?                  gehaald
Na zijn lastige examen (krijgen) hij een medaille.                   krijgt
verandert het werkwoord mee? = PV
Blijft het woord hetzelfde? = VD

Slide 22 - Tekstslide

Heeft hij je appje al [beantwoord]?
Klik aan of het woord tussen [haakjes] een persoonsvorm of voltooid deelwoord is.
A
persoonsvorm
B
voltooid deelwoord

Slide 23 - Quizvraag

Ik [word] morgen 15 jaar.
Klik aan of het woord tussen [haakjes] een persoonsvorm of voltooid deelwoord is.
A
persoonsvorm
B
voltooid deelwoord

Slide 24 - Quizvraag

[Gelooft] je moeder je?
Klik aan of het woord tussen [haakjes] een persoonsvorm of voltooid deelwoord is.
A
persoonsvorm
B
voltooid deelwoord

Slide 25 - Quizvraag

Hij is al lang [verhuisd].
Klik aan of het woord tussen [haakjes] een persoonsvorm of voltooid deelwoord is.
A
persoonsvorm
B
voltooid deelwoord

Slide 26 - Quizvraag

Ruim vijf miljoen Nederlanders (beoefenen) een sport.
Klik aan of het woord tussen [haakjes] een persoonsvorm of voltooid deelwoord is.
A
persoonsvorm
B
voltooid deelwoord

Slide 27 - Quizvraag

Opdracht:
Vul de juiste vorm in:

Dat.............................. wel vaak!




Dat is al vaak .............................. .
gebeurt
gebeurd

Slide 28 - Sleepvraag

Vergelijken

Slide 29 - Tekstslide

Trappen van vergelijking
Als gebruik je bij de stellende trap (gelijkheid).
Dan gebruik je bij de vergrotende trap (verschil).

Slide 30 - Tekstslide

Trappen van vergelijking:
vreemd - vreemder - .............
A
vreemdst
B
vreemst
C
meest vreemd

Slide 31 - Quizvraag

Trappen van vergelijking
weinig=
A
stellende trap
B
overtreffende trap
C
vergrotende trap

Slide 32 - Quizvraag

Er zijn drie trappen van vergelijking: de stellende trap, de vergrotende trap en de overtreffende trap.


A
Juist
B
Onjuist

Slide 33 - Quizvraag

Wat is de volgorde van de trappen van vergelijking van veel ?
A
veel, meer, meest(e)
B
meer, minder, meest(e)
C
veel. meest(e), meer
D
veel, meest(e), minst

Slide 34 - Quizvraag

Wat is de volgorde van de trappen van vergelijking van lief?
A
lief, liefer, liefst(e)
B
liefst(e), liever, lief
C
lief, liever, liefst(e)
D
liever, lief, liefst(e)

Slide 35 - Quizvraag

als of dan?
Mevrouw de Vries heeft meer geduld dan/als meneer Jansen.
A
dan
B
als

Slide 36 - Quizvraag

Als of dan?
Ik vind voetbal net zo leuk als/dan basketbal.

A
dan
B
als

Slide 37 - Quizvraag

Als of dan?

Hij is veel cooler … Justin Bieber.
A
als
B
dan

Slide 38 - Quizvraag

als of dan
Jan eet liever een zak chips ... een appel
A
als
B
dan

Slide 39 - Quizvraag

Slide 40 - Link