Toedienen parenterale vloeistoffen

quiz voorbereiding toets theorie skills 3.4
1 / 33
volgende
Slide 1: Tekstslide
Verpleging en verzorgingMBOStudiejaar 2

In deze les zitten 33 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

quiz voorbereiding toets theorie skills 3.4

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Hoe vindt infusie plaats?
A
enteraal
B
parenteraal
C
intracutaan
D
subcutaan

Slide 2 - Quizvraag

Vloeistof toedienen per infuus is een parenterale toedieningswijze. Het woord parenteraal betekent ‘buiten de darm om’. Bij het parenteraal toedienen van vloeistoffen loopt de vloeistof in een ‘aangeprikte’ ader direct onder de huid. Omdat de vloeistoffen via een ader (vene) worden toegediend, spreken we ook van intraveneuze toediening (of IV).
Toediening van infusie 
We kunnen infuusvloeistoffen toedienen in de bloedbaan dit noemen we parenterale of intraveneuze toediening.
De meest gebruikte plaatsen is een perifeer infuus of een centraal infuus. 

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Perifeer infuus 
Centraal infuus 

Slide 4 - Tekstslide

Voor een perifeer infuus kun je verschillende soorten naalden, canules of katheters gebruiken. Welke naald er gebruikt wordt, hangt af van de vene waarin je het infuus moet aanbrengen, maar ook van de vloeistof die gegeven moet worden. Voor bloed gebruik je bij voorkeur een wat dikkere naald.

Meestal wordt een centraal infuus ingebracht in de ondersleutelbeenader (vena subclavia) of in de halsader (vena jugularis). - meer risico's. Bij subclavia is er kans op een pneumothorax. 

A
subcutaan lopen
B
flebitis
C
lijninfectie
D
sepsis

Slide 5 - Quizvraag

Flebitis: vene is dik en hard, gebied ziet rood, dik en is pijnlijk.

Tromboflebitis: het bloedvat wordt ook nog vernauwd doordat er een bloedstolsel zit. Risico op loslaten van het stolsel dit wordt dan een embolus.

De oorzaak van (trombo)flebitis is meestal mechanisch of chemisch, een gevolg van irritatie door de naald of de toegediende vloeistof (bv. cytostatica, glucose 5%, kalium, bepaalde antibiotica).

Wat doen? Het infuus verwijderen. 


Wanneer bacteriën via de infuusvloeistof of via de canule in de bloedbaan komt spreken we van een....
A
Sepsis
B
Lijninfectie
C
Luchtembolie
D
allergische reactie

Slide 6 - Quizvraag

Wat observeer je?
  • Groot risico bij centraal veneus infuus en bij zorgvragers met een verminderde weerstand.
  • Voorkomen: protocollair en hygiënisch werken.
  • Bij ontstekingsreacties alert zijn op lijninfectie!
  • Let op: bij ouderen kunnen ontstekingsreacties achterwege blijven.
Welke interventie zal er worden gedaan? 
  • Infuus wordt verwijderd. Bij een lijninfectie wordt de tip van de katheter vaak gekweekt.
  • Zo nodig op een andere plaats een nieuw infuus inbrengen.
  • Eventuele problemen i.o.m. arts behandelen bijv. antibiotica 
Overvulling kan optreden bij?
A
te snel inlopen
B
hartfalen
C
a en b zijn juist
D
a en b zijn onjuist

Slide 7 - Quizvraag

Wat observeer je?
  • toename urine productie
  • Eventueel kortademigheid bij links-decompenstatie.
Wat moet je doen?
  • overleg met een deskundige/arts wat het infuusbeleid wordt. 
  • wanneer sprake is van overvulling en benauwdheid kan eventueel plasmedicatie worden gegeven. 
Isotone vloeistof 
Hypotone vloeistof
Hypertone vloeistof
Concentratie gelijk aan lichaamseigen vloeistoffen

Concentratie  hoger dan lichaamseigen vloeistoffen 
Concentratie lager dan lichaamseigen stoffen 

Slide 8 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Slide 9 - Tekstslide

  • Isotone infuusvloeistoffenNaCL0,9 %, Glucose 5%, NaCL0,45%/glucose2,5%
  • Hypotone vloeistof:  NaCl 0,45% > bij uitdroging > complicatie rode bloedcellen kunnen kapot gaan. 
  • Hypertone vloeistof: Glucose 10%, glucose 20%, glucose 50% (bij hypoglycemie) Hypertoon zout (bij laag natrium); voedingsinfuus. (grotere kans op aderontsteking, overvulling) 

Wat is de correcte ligging van de tip van een PICC-lijn?
A
In de vena cephalica
B
In de vena jugularis
C
In de vena cava superior
D
In het rechterventrikel

Slide 10 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

PICC lijn
Perifeer infuus
Centraal infuus
Port a cath

Slide 11 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wanneer vond de eerste bloedtransfusie plaats van mens op mens?
A
1665
B
1827
C
1930
D
1995

Slide 12 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welke bloedgroep is de universele donor en kan je aan iedereen toedienen?
A
AB+
B
AB-
C
O+
D
O-

Slide 13 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welke bloedgroep is de universele ontvanger en kan alle bloedgroepen krijgen?
A
AB+
B
AB-
C
O+
D
O-

Slide 14 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is de functie van het bloedplasma?
A
Afweer
B
Bloedstolling
C
Transport voedingsstoffen
D
Zuurstoftransport

Slide 15 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat moet je als allereerste doen, wanneer je een transfusiereactie vermoedt?
A
de arts bellen
B
klemmetje van transfusielijn dichtzetten
C
MEWS uitvoeren

Slide 16 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Thoraxdrainage

Slide 17 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat is de indicatie voor een epiduraal katheter?
A
Toedienen van vocht
B
Toedienen van antibiotica
C
Toediening van pijnmedicatie
D
Toedienen van parenterale voeding

Slide 18 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

De zorgvrager heeft een sepsis bij de verdenking op een infectie in combinatie met twee of meer van de volgende symptomen:
A
temp >38,3 of < 36,0
B
Ademhaling >16
C
Hartfrequentie > 90
D
Systolisch > 150

Slide 19 - Quizvraag

temperatuur >38,3 of <36 °C;
hartfrequentie >90 slagen per minuut (tachycardie);
ademfrequentie >20 keer per minuut (tachypnoe);
leukocyten >12 of <4 x 109/L.
Een CVL wordt geplaatst in de:

Meerdere antwoorden kunnen goed zijn
A
Bovenste holle ader
B
Onderste holle ader
C
Bovenste en onderste holle ader
D
vena cava superior en vena cava inferior

Slide 20 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat betekent epidurale pijnbestrijding?
A
pijnstillers in het wervelkanaal
B
Pijnstilling in de subclavia
C
Pijnstilling via het infuus
D
Pijnstilling via een vene

Slide 21 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Een bloedgroep wordt gevormd uit twee systemen:
A
Bloedgroepsysteem en Rhesus-systeem
B
Bloedgroepsysteem en positief-systeem
C
AB0-systeem en Rhesus-systeem
D
AB0-systeem en negatief-systeem

Slide 22 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Bij bloedtransfusie, wat is de universele ontvanger?
A
AB +
B
0 +
C
AB -
D
0 -

Slide 23 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Bij bloedtransfusie, wat is de universele donor?
A
AB +
B
0 +
C
AB -
D
0 -

Slide 24 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Bij een pneumo-thorax wordt de drain.........geplaatst
A
hoog in de thorax
B
laag in de thorax
C
midden in de thorax

Slide 25 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Een thoraxdrain wordt altijd links geplaatst
A
Juist
B
Onjuist

Slide 26 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is epidurale anesthesie?
A
Een anesthesie voor tandheelkunde
B
Een type lokale anesthesie
C
Een algehele verdoving voor operaties
D
Een pijnbestrijding tijdens de bevalling

Slide 27 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Waar vinden we Spinale ruimte?
A
Voor het harde vlies
B
Door het harde vlies en het zachte vlies heen
C
Door het harde vlies
D
Door het Spinnenwebvlies

Slide 28 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Waar wordt epidurale anesthesie toegediend?
A
In de voet
B
In de epidurale ruimte van de rug
C
In de hand
D
In de arm

Slide 29 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Hoe herken je een epiduraal hematoom?
A
Verlies van bewustzijn en pupilverwijding
B
Gevoelloosheid en tintelingen
C
Roodheid en zwelling op de huid
D
acute hoofdpijn

Slide 30 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is het verschil tussen epidurale pijnbestrijding en de spinale pijnbestrijding?
A
Epiduraal=tussen het harde hersenvlies en de wervels. Spinaal= in het ruggemergvocht
B
Epiduraal=pijnstilling via een ruggeprik. Spinaal= verdoving van het onderlichaam
C
Epiduraal= in de rugwevels. Spinaal=in het ruggemergvocht
D
Epiduraal=lokale verdoving via een ruggeprik Spinaal=volledige verdoving

Slide 31 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

waar treedt de bloeding op bij een epiduraal hematoom
A
tussen schedel en de dura mater
B
tussen schedel en de pia mater
C
tussen de pia mater en het arachnoïdea

Slide 32 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Via een epiduraal katheter wordt medicatie ingebracht.
Waar heeft de medicatie die via een epiduraal katheter wordt ingebracht vooral effect op?
A
Op de zenuwen die het ruggenmerg ingaan
B
Op zenuwbanen die afdalen in het ruggenmerg
C
Op zenuwwortels die het ruggenmerg verlaten
D
Op zenuwbanen die opstijgen in het ruggenmerg

Slide 33 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies