Zebra H14 - 3A

Zebra H14 - 3A
1 / 34
volgende
Slide 1: Tekstslide
WoordenschatISK

In deze les zitten 34 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Zebra H14 - 3A

Slide 1 - Tekstslide

Wat is de voltooide tijd van gebruiken?
A
heb gebruikken
B
heb gebruikte
C
heb gebruikten
D
heb gebruikt

Slide 2 - Quizvraag

Werkwoord doorbrengen
ik : .......

Slide 3 - Open vraag

Het werkwoord herstellen.
Tegenwoordige tijd: jij

Slide 4 - Open vraag

Hoesten
TT: ik: .....
A
hoes
B
hoest

Slide 5 - Quizvraag

innemen
A
ik inneem
B
ik in neem
C
ik neem in
D
ik neemin

Slide 6 - Quizvraag

ik hoef
wij .........

Slide 7 - Open vraag

langskomen
A
jij kom langs
B
ik komt langs
C
wij kommen langs
D
ik kom langs

Slide 8 - Quizvraag

Welk werkwoord is dit?

Slide 9 - Open vraag

Welk werkwoord is dit?

Slide 10 - Open vraag

Wat moet je doen met de pil?
Typ het werkwoord

Slide 11 - Open vraag

Welke zin is goed?
A
De docent schrijft mij medicijnen voor.
B
De dokter schrijft mij medicijnen voor.
C
De brandweer schrijft mij medicijnen voor.
D
De politie schrijft mij medicijnen voor.

Slide 12 - Quizvraag

Wat is het synoniem voor pijn?

Slide 13 - Open vraag

zich zorgen maken
ik .....

Slide 14 - Open vraag

zich zorgen maken
A
ik maak me zorgen jij maakt zich zorgen
B
jij maakt je zorgen wij maken jullie zorgen
C
ik maak me zorgen wij maken ons zorgen
D
jij maakt jou zorgen u maakte jullie zorgen

Slide 15 - Quizvraag

ongeluk
A
de
B
het

Slide 16 - Quizvraag

verpleegster
A
de
B
het

Slide 17 - Quizvraag

advies
A
de
B
het

Slide 18 - Quizvraag

Schrijf een zin met het woord:
bewoner

Slide 19 - Open vraag

Wat is speciaal?
A
als het normaal is
B
als het gek is
C
als het bijzonder is
D
als het grappig is

Slide 20 - Quizvraag

Als je geen haar meer hebt, dan ben je ...........

Slide 21 - Open vraag

Als je haar geen krullen heeft, dan is je haar ......

Slide 22 - Open vraag

Waar kun je informatie lezen over een medicijn? Het zit altijd in het doosje.

Slide 23 - Open vraag

Welk woord past het beste bij koorts?
A
blij zijn
B
ziek zijn
C
op vakantie zijn
D
bij je vrienden zijn

Slide 24 - Quizvraag

Maak een zin met het woord: verkouden.

Slide 25 - Open vraag

Leg uit wat: je zorgen maken
betekent

Slide 26 - Open vraag

Want is hetzelfde als .........
A
daarom
B
misschien
C
waarom
D
omdat

Slide 27 - Quizvraag

Wat is dit?
A
de snor
B
de baard

Slide 28 - Quizvraag

Ze heeft pijn aan haar .....

Slide 29 - Open vraag

Best wel veel of goed; meer dan een beetje.​
A
beheerlijk
B
verhoorlijk
C
behoorlijk
D
verheerlijk

Slide 30 - Quizvraag

Hoe iets of iemand eruit ziet aan de buitenkant.​
Het .....

Slide 31 - Open vraag

Heel netjes noem je
A
Dertig
B
Deftig
C
Daftig
D
Dirtig

Slide 32 - Quizvraag

Knap
A
positief
B
negatief

Slide 33 - Quizvraag

Zijn er nog woorden van dit hoofdstuk die je moeilijk vindt of niet begrijpt?
Typ ze hier, dan leg ik het woord uit.

Slide 34 - Woordweb