4V(sp1) Periode 4

Ze werden opgepakt

Período 4
1 / 43
volgende
Slide 1: Tekstslide
SpaansMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

In deze les zitten 43 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Ze werden opgepakt

Período 4

Slide 1 - Tekstslide

Toetsweek 4:                    VGT leesvaardigheid (4x)
Toetsweek 4:                    VGT mondeling (2x)

Week 33 (24 mei):           VGT voca 2/2 (2x)


Slide 2 - Tekstslide

Ze werden opgepakt

VGT voca
Je krijgt een Remindo toets met:
  • Aanvullende werkwoorden blad (S-N) blz. 89+90+91
  • Structuurwoorden en voorzetsels blad (S-N) blz. 92, 93
  • Voca Boek 3: Paso Adelante 6.1 t/m 6.4 (N-S)

VGT leesvaardigheid
  • Denk aan je woordenboek(en)

VGT mondeling
  • Dingen omschrijven (functie, vorm, materiaal)
  • Verleden tijd (vakantie omschrijven)
  • Route beschrijven (imperativo afirmativo)

Nieuwe grammatica:
- imperativo afirmativo
- verkleinwoorden

Slide 3 - Tekstslide

  • ¿Qué hacer en período 4?
  • Imperativo afirmativo
  • PA: cap.6 ej 3,4
  • EB: p. 35, 36, 37 Ej. A, B, C
Semana 29/15

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Tekstslide

  • Revisar deberes
  • Verkleinwoorden
  • PA:Ej. 8, 9, 10, 11
  • EB: p. 39 Ej. A
  • Leesvaardigheid: Tekst 3
  • Voorbereiden MO
Semana 30/16

Slide 8 - Tekstslide

Zet in de imperativo afirmativo:
caminar, ustedes
A
camina
B
caminen
C
camine
D
caminad

Slide 9 - Quizvraag

Zet in de imperativo afirmativo:
creer, usted
A
cree
B
creed
C
crea
D
crean

Slide 10 - Quizvraag

kies de juiste vorm van de imperativo afirmativo: ser, tú
A
B
sea
C
es
D
sen

Slide 11 - Quizvraag

kies de juiste vorm van de imperativo afirmativo: poner, usted
A
pon
B
pone
C
ponga
D
pona

Slide 12 - Quizvraag

kies de juiste vorm van de imperativo afirmativo: ir, ustedes
A
id
B
ven
C
van
D
vayan

Slide 13 - Quizvraag

kies de juiste vorm van de imperativo afirmativo: salir, vosotros
A
salís
B
salgáis
C
salid
D
saláis

Slide 14 - Quizvraag

El Imperativo (afirmativo)
beber, usted
A
bebe
B
beba
C
bebas
D
bebed

Slide 15 - Quizvraag

El Imperativo (afirmativo)
cocinar, tú
A
cocina
B
cocino
C
cocine
D
cocinas

Slide 16 - Quizvraag

El Imperativo (afirmativo)
escribir, vosotros
A
escribís
B
escriban
C
escribad
D
escribid

Slide 17 - Quizvraag

Ik moet de vervoegingen van de imperativo (afirmativo) kennen en kunnen bedenken voor....
A
Mijn mondeling in TW4.
B
Omdat mijn docent wil dat ik slimmer word.
C
Omdat ik hiermee leesteksten /instructies beter zal begrijpen.
D
Alle antwoorden zijn goed.

Slide 18 - Quizvraag

  • está hecho
  • cocina
  • se usa
  • objeto
  • leche
  • cerca
Pronunciación

Slide 19 - Tekstslide

Wat is het juiste rijtje van het lijd.vw als je het vervangt voor een pers.vnw?
A
me, te, lo/la, nos, os, los/las
B
me, te, le, nos, os, les
C
me, te, le(s), nos, os, le(s)
D
me, te, se, nos, os, se

Slide 20 - Quizvraag

Wat is het juiste rijtje van het meew.vw als je het vervangt voor een pers.vnw?
A
me, te, lo/la, nos, os, los/las
B
me, te, le, nos, os, les
C
me, te, le(s), nos, os, le(s)
D
me, te, se, nos, os, se

Slide 21 - Quizvraag

Wat is een juiste verkorte zin?
¿Quieres levar los perros al hospital?
A
¿Lo quieres llevar los perros?
B
¿Les quieres llevar al hospital?
C
¿Le quieres llevar los perros?
D
¿Los quieres llevar al hospital?

Slide 22 - Quizvraag

Wat is een juiste verkorte zin?
Ella regaló una camiseta a su hermana.
A
Se la regaló.
B
Le la regaló.
C
La se regaló.
D
La se regaló.

Slide 23 - Quizvraag

Geef de imperativo afirmativo van:
vivir, usted

Slide 24 - Open vraag

Geef de imperativo afirmativo van:
probar, tú

Slide 25 - Open vraag

Geef de imperativo afirmativo van:
ser, usted

Slide 26 - Open vraag

Geef de imperativo afirmativo van:
hacer, ustedes

Slide 27 - Open vraag

Cada sábado ............ a jugar al fútbol.
A
fuimos
B
empezamos
C
íbamos
D
empezábamos

Slide 28 - Quizvraag

La tradición de esa fiesta ........... en 1898.
A
salió
B
salía
C
empezaba
D
empezó

Slide 29 - Quizvraag

Yo .............. porque .......... sueño.
A
me acosté, tenía
B
me acostaba, tenía
C
me acostaba, tuve
D
me acosté, tuve

Slide 30 - Quizvraag

Geef het verkleinwoord van:
papel

Slide 31 - Open vraag

Geef het verkleinwoord van:
ventana

Slide 32 - Open vraag

Geef het verkleinwoord van:
copa

Slide 33 - Open vraag

Geef het verkleinwoord van:
minuto

Slide 34 - Open vraag

Geef het verkleinwoord van:
amor

Slide 35 - Open vraag

  • Revisar deberes PA
  • PA cap 6: eje (9,10,11), 12, 13, 14, 19, 20
  • EB: p. 37, 38 Ej. D, E, F
  • Leesvaardigheid: Bespreken Tekst 3 + maken 4 (via LessonUp)
  • Voorwerpen p. 48 alle plaatjes voorbereiden
Semana 34/22

Slide 36 - Tekstslide

1. ¿Has visto a Clara y ALejandro?
    Sí, __________________________________________________________________________________________________
2. ¿Mañana vas a recoger a tu madre de la estación?
   Sí, __________________________________________________________________________________________________
3. ¿Tu madre te va a dar los regalos?
   Sí, __________________________________________________________________________________________________
4. ¿Has visto a mis amigas en el centro?
   Sí, __________________________________________________________________________________________________
5. ¿Puedes explicarnos dónde podemos comprar un billete de metro?
   Sí, __________________________________________________________________________________________________
PA cap 6: eje 12b
me
te
lo/la
nos
os
los/las
me
te
le (se)
nos
os
les (se)

Slide 37 - Tekstslide

1. ¿Has visto a Clara y ALejandro?
    Sí, los he visto.
2. ¿Mañana vas a recoger a tu madre de la estación?
   Sí, mañana la voy a recoger de la estación. / Sí, mañana voy a recogerla de la estación.
3. ¿Tu madre te va a dar los regalos?
   Sí, mi madre me los va a dar. / mi madre va a darmelos.
4. ¿Has visto a mis amigas en el centro?
   Sí, las he visto en el centro.
5. ¿Puedes explicarnos dónde podemos comprar un billete de metro?
   Sí, os puedo explicar dónde lo pueden comprar. / Sí, puedo explicaros dónde pueden comprarlo
PA cap 6: eje 12b
me
te
lo/la
nos
os
los/las
me
te
le (se)
nos
os
les (se)

Slide 38 - Tekstslide

1 Mijn nicht(je) Marisol vindt het leuk om vlakbij/dichtbij het strand te wonen.
2 Als jullie willen, stel ik jullie morgen aan haar voor. 
3 We kunnen haar gaan zoeken/ophalen bij het huis van mijn oom en tante.
4 Gisteren heb ik een kaart van de stad voor haar gekocht.
5 Vandaag gaan we hem aan haar geven.
6 Dan/zo kan ze ons vertellen wat/welke dingen ze wil bezichtigen/bezoeken. 
PA cap 6: eje 12a ANTWOORDEN

Slide 39 - Tekstslide

  • Revisar deberes PA + EB Ej. D,
  • PA cap 6: eje 22, 24, 25, 26
  • Imperativo: ejercicios online
  • Leesvaardigheid: Bespreken Tekst 3 + maken 4 t/m 7 (via LessonUp)
  • MO: 'Tus últimas vacaciones'
Semana 35/23

Slide 40 - Tekstslide

Nakijken

Slide 41 - Tekstslide

Slide 42 - Tekstslide

Ik wens jullie nog veel succes met de laatste paar weekjes en daarna hoop ik dat jullie van een welverdiende vakantie mogen genieten. Ik heb een leuk jaar met jullie gehad, waarvoor ik jullie wil bedanken. En wie weet zien we elkaar volgend jaar weer! ¡Adiós!

Slide 43 - Tekstslide