Passive tense and could, can and able to

Passive Tense
1 / 18
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 18 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Passive Tense

Slide 1 - Tekstslide

The passive tense 
Wanneer: Om aan te geven wat er is gebeurd. Wie het heeft gedaan is niet zo belangrijk. 

Hoe: Lijdend voorwerp + to be + voltooid deelwoord




Slide 2 - Tekstslide

Alle tijden van de passive 
Tense                    Active                                  Passive

Present Simple
I write a letter
A letter is written
Present Continuous
I am writing a letter
A letter is being written
Past Simple
I wrote a letter
A letter was written
Past Continuous
I was writing a letter
A letter was being written
Present Perfect
I have written a letter
A letter has been written
Past Perfect
I had written a letter
A letter had been written
Future Simple
I will write a letter
A letter will be written
Modal
I must write a letter
A letter must be written
Modal Perfect
I should have written a letter
A letter should have been written

Slide 3 - Tekstslide

Example:
  1. Active: I kick the llama.

  1.  Place the direct object (lijd. vw.) of the ‘active’ sentence at the beginning of the ‘passive’ sentence.                                                                   The llama
  2. Change the verb tense from ‘active’ to ‘passive’. ‘kick’ = present simple =                                                                                                        ‘is kicked’
  3.  Complete the sentence.                                                   The llama is kicked.

Slide 4 - Tekstslide

This is an active sentence. Rewrite it into a passive sentence. Make sure you use the correct tense: Present Simple or Past Simple.

Newcastle won the match.

Slide 5 - Open vraag

This is an active sentence. Rewrite it into a passive sentence. Make sure you use the correct tense: Present Simple or Past Simple.

Melanie eats a biscuit.

Slide 6 - Open vraag

This is an active sentence. Rewrite it into a passive sentence. Make sure you use the correct tense: Present Simple or Past Simple.

The birds build a nest.

Slide 7 - Open vraag

This is an active sentence. Rewrite it into a passive sentence. Make sure you use the correct tense: Present Simple or Past Simple.

The police arrested the criminal.

Slide 8 - Open vraag

This is an active sentence. Rewrite it into a passive sentence. Make sure you use the correct tense: Present Simple or Past Simple.

Somebody made a mistake.

Slide 9 - Open vraag

This is an active sentence. Rewrite it into a passive sentence. Make sure you use the correct tense: Present Simple or Past Simple.

Aidan writes a message.

Slide 10 - Open vraag

This is an active sentence. Rewrite it into a passive sentence. Make sure you use the correct tense: Present Simple or Past Simple.

Anouar rides the motorbike.

Slide 11 - Open vraag

Can, Could, To be able to

Slide 12 - Tekstslide

Slide 13 - Video

Can, could & Be able to
1. Als je wilt zeggen dat iemand iets kan kun je can of be able to gebruiken.
2. Als je praat over vaardigheden dan gebruik je can, cannot en can't
3. Verleden tijd van can is could, gebruik je dus in de verleden tijd of in de betekenis van 'zou kunnen'/ 'zou mogen'. (couldn't is ontkennend)
4. Als je wilt zeggen dat iemand in staat is om iets te doen bijvoorbeeld naar een feestje gaan.
Zinnen met be able to zijn formeler dan can
5. als je wilt zeggen dat iemand iets kon gebruik je was / were able to + hele werkwoord.

Slide 14 - Tekstslide



be able to + hele werkwoord
  • kunnen (in staat zijn om, er is wel/geen belemmering)
  • I wasn't able to come home because my bike was stolen.
  • I was able to finish it.



can + hele werkwoord:
  • kunnen (vaardigheid, talent, geleerd)
  • I can speak 3 languages
  • I can't speak 4 languages
  • He almost drowned because he couldn't swim.
Kunnen: can / am-is-are able to
            could / was-were able to
Present / Past

Slide 15 - Tekstslide

For example: 
Can you pass me the salt --> hier vraag je om iemand de mogelijkheid heeft om je het zout door te geven. 

Luckily, I was able to help. --> hier geef je aan dat je in staat was om te helpen (je was niet verhinderd) 

Could you repeat that please? --> hierin vraag je op een nette manier of iemand dat wil herhalen waarschijnlijk tegen iemand die ouders is dan jij of een andere functie bekleed. 

Slide 16 - Tekstslide

She has not ....... sleep very well the last few days.
A
can
B
could
C
been able to
D
was able to

Slide 17 - Quizvraag

Samenvattend 
  • Can / to be able to = kunnen

  • Als je wilt zeggen dat iemand iets kan, dan kun je can/could + hele werkwoord of to be able to + hele werkwoord gebruiken. 

  • Can/could = gebruik je bij vaardigheden
  • Be able to = gebruik je als je wilt zeggen dat iemand in staat is om iets te doen. 

Slide 18 - Tekstslide