quiz

1 / 19
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMBOStudiejaar 2

In deze les zitten 19 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.

time-iconLesduur is: 40 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Je schrijft een brief naar je beste vriend(in) in London, hoe eindig je deze brief?
A
Bye bye!
B
Yours sincerely
C
Kind regards
D
yours faithfully

Slide 2 - Quizvraag

Wat is de juiste briefhoofd voor een zakelijke brief?
A
eigen adres- datum- adres van de ander
B
eigen adres- adres van de ander- datum
C
adres van de ander - datum - eigen adres
D
datum- eigen adres - adres van de ander

Slide 3 - Quizvraag

Wat is correct taalgebruik voor een formele brief?
A
What
B
I don't know
C
Huh
D
I do not know

Slide 4 - Quizvraag

Wanneer gebruik je Yours sincerely?

Slide 5 - Open vraag

Hoe zeg je op een formele manier dat je iemand doorverwijst naar je baas?
A
Go to that guy over there.
B
I will point you through to my boss.
C
I want to refer you to my employer.
D
Go to my boss. It is not my business.

Slide 6 - Quizvraag

Wat is een goede aanhef voor een zakelijke brief?
A
Dear Ms Jane
B
Dear Jane
C
yo Jane!
D
Good morning/afternoon/night

Slide 7 - Quizvraag

Aan het einde van de brief zeg je dat je uitkijkt naar het antwoord van de ander, hoe zeg je dat?
A
I want an answer within 3 days
B
You should respond fast. I can't wait to hear from you
C
I want to hear from you soon
D
I am looking forward to your reply

Slide 8 - Quizvraag

waar of niet waar?
Een memo moet langdradig en uitgebereid?

Slide 9 - Open vraag

Wat mag wel in een zakelijke brief?
A
I'll go there
B
We will think about it
C
You're sick
D
Don't do that

Slide 10 - Quizvraag

Welke zin staat in de toekomst?
A
We were happy.
B
We are very happy.
C
We will be happy.
D
We used to be very happy.

Slide 11 - Quizvraag

Een informele brief naar een vriend(in) mag ik afsluiten met: Greetings. Is dit waar?
A
Waar
B
Niet waar

Slide 12 - Quizvraag

De tijdsbepaling staat voor de plaatsbepaling
A
waar
B
niet waar

Slide 13 - Quizvraag

Waar gebruiken we de puntkomma op de juiste manier?
A
Earth is old; it formed 4,5 billion years ago
B
Canada is beautiful; so many impressive boats
C
I laughed; loudly
D
I swear a saw a bear; rabbit; or mouse downstairs

Slide 14 - Quizvraag

Wat moet er staan?
__________________ broken.
A
It's
B
it's
C
Its
D
its

Slide 15 - Quizvraag

Wat zijn voeg en verbindingswoorden?
A
komma, punt, uitroepteken
B
synoniemen
C
het gezegde
D
omdat, daardoor, vervolgens

Slide 16 - Quizvraag

Wat is het verschil tussen Ms Kate en Miss Kate
A
Ms is als ze getrouwd is en Mrs is als ze verloofd is.
B
Ms is als ze verloofd is en Mrs is als ze nog gaat trouwen.
C
Ms is als ze getrouwd is en Mrs is al we niet weten of ze getrouwd is.
D
Mrs is als ze al getrouwd is en Ms is als we niet weten of ze getrouwd is.

Slide 17 - Quizvraag

Wat moet er staan? ________ playing at the beach.
A
They're
B
There
C
Their
D
They'd

Slide 18 - Quizvraag

Wat moet er staan? A car is ________ expensive.
A
to
B
To
C
too
D
two

Slide 19 - Quizvraag