Mi barrio-h1e

1 / 23
volgende
Slide 1: Tekstslide
SpaansMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

In deze les zitten 23 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide



1. Waar kun je een ijsje kopen?
A
En una panadería
B
En una farmacia
C
En una heladería
D
En un colegio

Slide 2 - Quizvraag


2. Natalia wil een tijdschrift (una revista) kopen. Waar kan ze dat het beste halen?
A
En una cafetería
B
En el cine
C
En un quiosco
D
En el colegio

Slide 3 - Quizvraag



3. Welke stelling is juist?
A. La parada = de winkel 
B. La tienda = de halte 


A
Alleen A is correct
B
Zowel A als B zijn correct
C
Alleen B is correct
D
Zowel A als B zijn fout

Slide 4 - Quizvraag



4. 'La ciudad' en ' El barrio' betekenen hetzelfde. 
A
Dat klopt !
B
Nee. La ciudad betekent 'het dorp' en el barrio betekent 'de buurt'.
C
Nee. La ciudad betekent ' de stad'. El barrio betekent ' de buurt'.
D
Ja. La ciudad betekent ' de supermarkt' en el barrio betekent hetzelfde.

Slide 5 - Quizvraag


5. Hoe noem je deze plek in het Spaans?
A
La iglesia
B
La comisaría
C
La farmacia
D
El restaurante

Slide 6 - Quizvraag

6. Hoe zeg je 'de laan' in het Spaans?

Slide 7 - Open vraag



7. Hoe zeg je 'de brandweer' in het Spaans? 
A
La gente
B
Los bomberos
C
Los hermanos
D
El jefe

Slide 8 - Quizvraag


8. Hoe heet deze plek in het Spaans?

A
El pueblo
B
La ventana
C
Un centro comercial
D
El cine

Slide 9 - Quizvraag

9. Welk woord betekent zowel 'drinken' als 'nemen' ?
A
Tomar
B
Buscar
C
Ser
D
Hablar

Slide 10 - Quizvraag

10. Wat betekent 'hay' ?
A
er gaan
B
er wordt, er worden
C
er is , er zijn
D
er gebeurt

Slide 11 - Quizvraag

11. Welk woord moet je hier invullen?
....... trabajo? (Ik zoek werk)
A
Tengo
B
Busco
C
Soy
D
Amo

Slide 12 - Quizvraag

12. Welk Spaans werkwoord past hier het beste bij?
A
Hablar
B
Comer
C
Beber
D
Bailar

Slide 13 - Quizvraag

13. Mi casa está al lado del parque.
Waar staat het huis?

A
Voor het park
B
In het park
C
Achter het park
D
Naast het park

Slide 14 - Quizvraag

14. Welk werkwoord betekent zowel 'wonen' als 'leven' in het Spaans?
A
Mirar
B
Tener
C
Caminar
D
Vivir

Slide 15 - Quizvraag

15. La biblioteca está enfrente de la panadería. Waar staat de bibliotheek?
A
Boven de bakkerij
B
Naast de kantine
C
Tegenover de bakkerij
D
Tegenover de ijszaak

Slide 16 - Quizvraag

16. Tampoco betekent ..

A
Ook
B
Nu
C
Ook niet
D
Morgen

Slide 17 - Quizvraag

17. Ámsterdam es ...
A
Una ciudad
B
Un pueblo
C
Un país
D
Un continente

Slide 18 - Quizvraag

Herhaling van de werkwoorden hay/ ser/ estar
Extra uitleg op de volgende dia:

Slide 19 - Tekstslide

Uitleg ser/ estar/ hay
ser: zijn - vaste eigenschap
estar: zijn / zich bevinden - tijdelijk eigenschappen en plaatsbepalingen
hay: er is / er zijn

Slide 20 - Tekstslide

Slide 21 - Video

Wat betekent hay?
A
er is/ er zijn
B
zijn
C
heten
D
zich bevinden

Slide 22 - Quizvraag

Ik kan nu drie nieuwe woorden benoemen en weet de betekenis van HAY
😒🙁😐🙂😃

Slide 23 - Poll