Grammatica: Werkwoorden 'hebben' en 'zijn'

• Grammatica
• Secundair onderwijs

Grammatica: Werkwoorden 'hebben' en 'zijn'

OKAN Oc

Mevrouw Amodio

Leerdoel

Aan het einde van de les kun je de werkwoorden 'hebben' en 'zijn' correct toepassen.

Wat weet je al over de werkwoorden 'hebben' en 'zijn'?

HEBBEN

Ik heb

jij hebt

hij/zij/u hebt

wij/jullie/zij hebben

ZIJN

Ik ben

jij bent

hij/zij/u bent

wij/jullie/zij zijn

Werkwoord 'hebben'

Het werkwoord 'hebben' wordt gebruikt om bezit of eigendom uit te drukken.

Werkwoord 'hebben' - Voorbeelden

Ik heb een boek. Jij hebt een pen. Hij/zij heeft een huis.

Werkwoord 'zijn'

Het werkwoord 'zijn' wordt gebruikt om identiteit, eigenschappen, beroepen en nationaliteit uit te drukken.

Werkwoord 'zijn' - Voorbeelden

Ik ben een student. 

Jij bent Nederlands. 

Hij/zij is een dokter.

Oefening: 'Hebben' of 'Zijn'?

Vul de juiste vorm van het werkwoord in: 

Ik _____ een kat. 

Jij _____ moe.

Grammatica Regels

Bij 'hebben': ik heb, jij hebt, hij/zij heeft. 

Bij 'zijn': ik ben, jij bent, hij/zij is.

Samenvatting

Vandaag hebben we geleerd over de werkwoorden 'hebben' en 'zijn' en hoe ze correct te gebruiken.

Schrijf 3 dingen op die je deze les hebt geleerd.

De leerlingen voeren hier drie dingen in die ze in deze les hebben geleerd. Hiermee geven ze aan wat hun eigen leerrendement van deze les is.