Wat voor energie raakt niet snel op en vervuilt ons milieu niet?
Slide 65 - Open vraag
3. Wat is het vraagwoord?
A
Wie of wat?
B
Wat voor energie?
C
Wat?
Slide 66 - Quizvraag
Wat is belangrijk (omdat fossiele brandstoffen op kunnen raken)?
Slide 67 - Open vraag
4. Wat is het vraagwoord?
A
Wie of wat?
B
Wat voor energie?
C
Wat?
Slide 68 - Quizvraag
Wie of wat staan bij elkaar in parken?
Slide 69 - Open vraag
Opdracht 7
De tekst beter begrijpen
Slide 70 - Tekstslide
Lees de tekst van 8A nog eens, nu heel precies.
timer
5:00
Slide 71 - Tekstslide
1. In welke zin wordt uitgelegd wat windmolens zijn?
A
Groene of duurzame energie is schone energie
B
Je kent ze wel - die witte reuzen in de weilanden
C
Windmolens maken met behulp van de wind groen energie
Slide 72 - Quizvraag
In regel 4 staat het woordje 'maar'. Na 'maar' komt iets wat je niet verwacht.
Slide 73 - Tekstslide
2. Waarom is het raar dat niet iedereen blij is met windmolens?
Slide 74 - Open vraag
3. Onder het kopje 'Voordelen' staan 3 voordelen van windenergie, vergeleken met fossiele brandstoffen. Het eerste voordeel is windenergie raakt niet op, fossiele brandstoffen wel.
Slide 75 - Tekstslide
3a. Met welk signaalwoord begint de zin over het tweede voordeel?
Slide 76 - Open vraag
3b. Met welk signaalwoord begint de zin over het derde voordeel?
Slide 77 - Open vraag
Slide 78 - Tekstslide
4. In regel 12 staat het signaalwoord 'namelijk'. Welk signaalwoord betekent hetzelfde als 'namelijk' (regel 9)?
Slide 79 - Open vraag
5. Hoeveel nadelen lees je onder het kopje 'Nadelen'?
A
5
B
6
C
7
D
8
Slide 80 - Quizvraag
6. Wat is een voordeel van windmolens in zee?
A
We hebben er geen last van
B
Ze zien er mooi uit
Slide 81 - Quizvraag
7. Wat is een nadeel van windmolens in zee?
A
Het is erg duur
B
Ze staan dichtbij het land
Slide 82 - Quizvraag
Opdracht 8
Diagram
=
geeft een overzicht van informatie
Slide 83 - Tekstslide
Slide 84 - Tekstslide
Opdracht 8
Tekst 8B is een taartdiagram over energieverbruik. Net als een taart is dit diagram rond en het is in stukken verdeeld. Je ziet waarvoor we (meer of minder) energie gebruiken. Bekijk het diagram en beantwoord de vragen.
Slide 85 - Tekstslide
1. Hoeveel van onze energie gebruiken we voor verwarming?
A
Meer dan de helft
B
Minder dan de helft
Slide 86 - Quizvraag
2. Hoeveel energie gebruiken we voor warm water?
A
Meer dan voor verlichting
B
Minder dan voor verlichting
Slide 87 - Quizvraag
3. Waarvoor gebruiken we meer energie?
A
Voor koken
B
Voor warm water
Slide 88 - Quizvraag
Opdracht 9
Tips
=
Advies, goed idee
Slide 89 - Tekstslide
Opdracht 9
In tekst 8C staan tips om energie te besparen (= minder energie gebruiken). Lees de tips en beantwoord de vragen.
timer
1:00
Slide 90 - Tekstslide
Slide 91 - Tekstslide
1. Wat is het doel van deze tips?
Slide 92 - Open vraag
2. Welke tip is het beste?
A
1
B
2
C
3
D
5
Slide 93 - Quizvraag
3. Welke tip doe jij zelf altijd?
A
1
B
2
C
3
D
5
Slide 94 - Quizvraag
4. Welke tip doe jij nooit?
A
1
B
2
C
3
D
5
Slide 95 - Quizvraag
5. Heb jij zelf een goed tip voor anderen?
Slide 96 - Open vraag
Opdracht 10
Een schema met voor- en nadelen
voordeel = iets positiefs
nadeel = iets negatiefs
Slide 97 - Tekstslide
Slide 98 - Tekstslide
Slide 99 - Tekstslide
Slide 100 - Tekstslide
Opdracht 11
Nakijken, Leren en de woordentoets en woordenmixtoets