De-woorden (bijvoorbeeld: de tafel, de man):Deze tafel is mooi. (de tafel, dichtbij)
Die man is mijn buurman. (de man, ver weg)
Het-woorden (bijvoorbeeld: het boek, het huis):
Dit boek is spannend. (het boek, dichtbij)
Dat huis is groot. (het huis, ver weg)