les 1: tekstdoelen media

Oefenen op laptop
Ga naar TRAINEN
-onbekende woorden
-Tekstverbanden en signaalwoorden
-hoofd- en bijzaken
-feit, mening, standpunt en argument
1 / 45
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 45 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Oefenen op laptop
Ga naar TRAINEN
-onbekende woorden
-Tekstverbanden en signaalwoorden
-hoofd- en bijzaken
-feit, mening, standpunt en argument

Slide 1 - Tekstslide

Pak je leesboek en ga lezen. 

Slide 2 - Tekstslide

Programma
-Lezen
-Gedicht
-Tekstdoelen en tekstsoorten
-PP 

Slide 3 - Tekstslide

Herdenking

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Video

Herdenking
-Gedicht
-Lezen
-Opdracht:
-Dit is een .......gedicht over.....
Welke vragen komen er bij je op tijdens het lezen van dit gedicht?

Slide 6 - Tekstslide

Cursus 1 §3
Tekstdoelen & tekstsoorten

Slide 7 - Tekstslide

Leerdoel
Je leert tekstdoelen bepalen

Slide 8 - Tekstslide

Waarom tekstdoel?

De schrijver van een tekst wil bij de lezer iets bereiken.


De tekst die geschreven wordt, heeft een doel.

Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Link

Slide 11 - Video

Tekstdoel
De schrijver wil..
Voorbeeld tekstsoort
Informeren
Instrueren
Activeren
Overtuigen
Amuseren
dat je iets te weten komt
dat je weet hoe je iets moet doen of hoe iets werkt
je overhalen om iets te doen
dat je zijn mening overneemt
je vermaken
krantenbericht, verslag sportwedstrijd, artikel
recept, gebruiksaanwijzing
reclametekst, uitnodiging
bespreking van een film
verhaal, leesboek, strip

Slide 12 - Tekstslide

Huiswerk
-Vanaf bladzijde 26 
-Opdracht 1, 2, 3, 4, 5

Slide 13 - Tekstslide

Tekstdoelen en tekstsoorten
Even checken.....

Slide 14 - Tekstslide

Les 1: Wat is media? 

Slide 15 - Tekstslide

Tekstdoel?
A
informeren
B
instrueren
C
overtuigen
D
amuseren

Slide 16 - Quizvraag

Tekstdoel?
A
instrueren
B
amuseren
C
overtuigen
D
informeren

Slide 17 - Quizvraag

Elke tekst heeft een tekstdoel.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 18 - Quizvraag

Aan de slag
Maken in het papieren boek:
Cursus 1 §3 opdr 1 t/m 4

Slide 19 - Tekstslide

Wat gaan we doen?
- ophalen voorkennis tekstdoelen & tekstsoorten
- nakijken §3 opdr 1 t/m 4
- maken §3 opdr 5 tm 8

Slide 20 - Tekstslide

Een schoolboek hoort bij het tekstdoel:
A
Amuseren
B
Informeren
C
Activeren
D
instrueren

Slide 21 - Quizvraag

Een advertentie hoort bij het tekstdoel:
A
Activeren
B
Amuseren
C
Informeren
D
Uitleg geven

Slide 22 - Quizvraag

Een strip hoort bij het tekstdoel:
A
Informeren
B
Amuseren
C
Activeren
D
instrueren

Slide 23 - Quizvraag

Wat is dit voor tekstsoort?

Slide 24 - Open vraag

Wat is het tekstdoel van een uitnodiging/aankonding?

Slide 25 - Open vraag

Wat is dit voor tekstsoort?

Slide 26 - Open vraag

Een leesboek heeft als tekstdoel...
A
informeren
B
instrueren
C
overhalen
D
amuseren

Slide 27 - Quizvraag

Nakijken §3 opdr 1 t/m4

Slide 28 - Tekstslide


Wat is
het tekstdoel?
Tekstsoort? Tekstvorm?
A
informeren
B
overtuigen
C
activeren
D
amuseren

Slide 29 - Quizvraag


Wat is
het tekstdoel?
Tekstsoort? Tekstvorm?
A
informeren
B
overtuigen
C
activeren
D
amuseren

Slide 30 - Quizvraag


Wat is
het tekstdoel?
Tekstsoort? Tekstvorm?
A
informeren
B
overtuigen
C
activeren
D
amuseren

Slide 31 - Quizvraag

Media is het meervoud van medium en het betekent 'midden'.
A
waar
B
niet waar

Slide 32 - Quizvraag

Gedrukte media dus kranten en boeken, noemen we ook wel 'de oude media'.
A
waar
B
niet waar

Slide 33 - Quizvraag

Drank, het maakt meer kapot dan je lief is.
A
De lezer aansporen om iets te kopen.
B
De lezer amuseren.
C
De lezer informeren.
D
De lezer overtuigen.

Slide 34 - Quizvraag

Sleep de tekstdoelen naar het juiste plaatje
Informeren
Instrueren
Overtuigen
Amuseren

Slide 35 - Sleepvraag

Sleep de tekstvormen naar de bijbehorende tekstdoelen.
informeren
overtuigen
activeren
amuseren
stripverhaal
handleiding
schoolboektekst
filmrecensie
advertentie
roman
ingezonden brief

Slide 36 - Sleepvraag

Opiniëren betekent dat je je mening geeft. Een recensie is dus een vorm van opiniëren.
A
waar
B
niet waar

Slide 37 - Quizvraag

De ontvanger
A
zendt de boodschap.
B
krijgt de boodschap.
C
is het medium.

Slide 38 - Quizvraag

De zender
A
krijgt de boodschap
B
stuurt de boodschap
C
is het medium

Slide 39 - Quizvraag

Iemand schrijft een artikel in de krant. Is dat coderen of decoderen?
A
coderen
B
decoderen

Slide 40 - Quizvraag

Het artikel wordt gelezen:
A
coderen
B
decoderen

Slide 41 - Quizvraag

Veruit de meeste communicatie is non-verbaal. De boodschappen worden uitgedragen via lichaamstaal.
A
waar
B
niet waar

Slide 42 - Quizvraag

Wat gaat er mis als er ruis ontstaat?
A
De zender is niet duidelijk.
B
De ontvanger leest het artikel niet goed.
C
De lichaamstaal van de zender komt niet overeen met zijn boodschap.
D
De zender heeft het verkeerde medium gebruikt voor zijn boodschap.

Slide 43 - Quizvraag

Als de zender een leugen vertelt noemen we dat desinformatie.
A
nepnieuws
B
desinformatie
C
coderen
D
decoderen

Slide 44 - Quizvraag

Wat heb je vandaag geleerd?

Slide 45 - Open vraag