Als de omstandigheden gunstig zijn dan wordt de populatie groter. Bijvoorbeeld als er veel voedsel is en er weinig vijanden zijn.
Er gaan veel dieren dood als de omstandigheden ongunstig zijn. De populatie wordt dan kleiner. Bijvoorbeeld als er weinig voedsel is en er ziektes heersen.
Slide 17 - Tekstslide
Populatiegrootte
Wanneer een populatie (door de jaren heen) ongeveer even groot blijft doordat het aantal om een evenwichtswaarde schommelt, dan noemen we dat een biologisch evenwicht.
De populatiegrootte is afhankelijk van biotische en abiotische factoren.
Optimale omstandigheden: alle biotische en abiotische factoren hebben de meest gunstige waarde
Slide 18 - Tekstslide
Slide 19 - Tekstslide
Biologisch evenwicht
2 populaties houden elkaar in stand en zorgen onder normale omstandigheden dat beide populaties niet flink kunnen groeien of inkrimpen.
Slide 20 - Tekstslide
biologische evenwicht
Y-as geeft het verloop van tijd aan.
Weinig vossen aanwezig zorgt voor een toename van het aantal konijnen (worden minder opgegeten). Doordat er meer konijnen zijn, is er meer voedsel voor vossen en kunnen er meer jongen geboren en grootgebracht worden. Hierdoor neemt het aantal konijnen af en uiteindelijk ook het aantal vossen. Dit proces herhaalt zich dan een aantal keer.
Slide 21 - Tekstslide
Optimumkromme
Optimumkromme is een diagram dat voor één bepaalde abiotische factor aangeeft wat de groei- en voortplantingskansen van een populatie zijn.
Het gebied tussen het minimum en het maximum noem je het tolerantiegebied.
Slide 22 - Tekstslide
Optimum
kromme
Voorbeeld, Billy guppie
Slide 23 - Tekstslide
Zijn soortgenoten biotische of abiotische factoren
A
Biotische factoren
B
Abiotische factoren
Slide 24 - Quizvraag
Is regen een biotische of abiotische factor
A
Biotische factor
B
Abiotische factor
Slide 25 - Quizvraag
Wat is een ander woord voor milieu?
A
Organisme
B
Vervuiling
C
Leefomgeving
Slide 26 - Quizvraag
Wat zijn de vier organisatieniveaus van klein naar groot?