Clase 4. Unidad 1 Gramática

• Spaans
• Middelbare school
• havo, vwo
• Leerjaar 2

¡Bienvenidos chicos y chicas!

Miércoles, 21 de septiembre de 2022

¿Qué vamos a hacer hoy?

1. Somtoday.
   
2. Objetivos para la clase de hoy.
3. Repasamos el vocabulario
4. Seguimos con la Unidad 1. Gramática. 
   
5. Final de la clase: ¿Qué hemos aprendido hoy?
   

Aan het einde van dit hoofdstuk:

-    ik kan over mezelf vertellen.
-    ik kan tellen t/m 20.
-    ik kan de dingen benoemen in het klaslokaal.
-    ik ken handige zinnen voor in de les.
-    ik weet wat meer over het land Spanje (cultuur).

Repasamos el vocabulario

Practicamos la pronunciación

Trabalenguas...

"Papá pon pan para Pepín"

Trabalenguas...

"Rosa Rosales cortó una rosa.Qué roja la rosa de Rosa Rosales!

Trabalenguas...

"Si Pancha plancha con cuatro planchas, ¿con cuántas planchas plancha Pancha?"

Seguimos con la unidad 1

Gramática unidad 1

- Bepaalde lidwoorden in het Spaans

- Enkelvoud/meervoud

- Het werkwoord "ser"(zijn) en "llamarse" (heten) (enkelvoud)

Bepaalde lidwoorden

Zelstandige naamwoorden die op -o of een medeklinker eindigen, zijn meestal mannelijk.

el chico

el cuaderno

el lápiz

el borrador

el balón

Bepaalde lidwoorden

Zelstandige naamwoorden die op -a eindigen  zijn meestal vrouwelijk.

la ventana

la casa

la hermana  

la silla

Unidad 1. Gramática

Bepaalde lidwoorden

                                                 mannelijk        vrouwelijk

enkelvoud                          el   niño               la niña

meervoud                          los niños            las niñas

                                               el lapiz     el hotel         

Unidad 1. Gramática.

Bepaalde lidwoorden

                                                 mannelijk                       vrouwelijk

enkelvoud                          el   profesor               la canción

meervoud                          los profesores          las canciones

Let op!   el estudiante    la estudiante

0

Persoonlijke voornaamwoorden

yo - tú - él - ella - usted - nosotros(-as) - vosotros(-as) - ellos - ellas - ustedes

1. José y yo (José en ik) = nosotros (wij)

2. Mi madre y tú (mijn moeder en jij) = vosotros (jullie)

3. Mis hermanos (mijn broers) = ellos (ze mv)

4. Yo (meisje) y mis amigas = nosotras 

Weet jij de persoonsvormen in het Spaans? Koppel de juiste Nederlandse betekenis eraan. 

Doe daarna het zelfde met de rode kaartjes. (Weet je een woord niet? zoek het op!)

YO

TÚ

ÉL, ELLA, USTED

NOSOTROS, NOSOTRAS

VOSOTROS, VOSOTRAS

ELLOS, ELLAS, USTEDES

ik

jij

María y Pepe

zij (mv)

u 

wij

hij

jullie

zij

mi hermano y yo

u (mv)

Isabel y tú

Juan

señor Collantes

verbo ser - ww zijn

ik ben	soy
jij bent	eres
hij/zij/u/het is	es
wij zijn	somos
jullie zijn	sois
zij zijn	son

verbo llamarse - ww heten

ik heet	me llamo
jij heet	te llamas
hij/zij/u/het heet	se llama
wij heten	nos llamamos
jullie heten	os llamáis
zij heten	se llaman

Verplichte opdrachten:

Unidad 1 C1 Gramática

TB U1 gramática opdracht 1 t/m 6 

WB U1 gramática opdracht 1 t/m 13

Si terminas/Als je klaar bent?

Verplichte opdrachten

Vocabulario U1 (afmaken)

woorden leren U1

Optionele opdrachten:

(verdieping / verbreding)

Deberes (Huiswerk)

1.  Leren woorden unidad 1  (vanaf "hola" t/m el/la alumno-a) en frases claves unidad 1: 

    2.  LessonUp clase 4  doornemen/leren

    3. Maken:

Verplichte opdrachten:

Unidad 1 C1 Gramática

TB U1 gramática opdracht 1 t/m 6 

WB U1 gramática opdracht 1 t/m 13

¿Cómo has trabajado hoy en clase?

😒🙁😐🙂😃

1. Wat heb je geleerd in deze les? Had je meer kunnen leren? Hoe kun je ervoor zorgen dat je meer opsteekt?
2. Wat ging goed? Wat kan beter? Hoe ga je dat aanpakken?

0