Meervoud (Plurals)

Plural nouns
1 / 32
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolmavo, havo, vwoLeerjaar 1

In deze les zitten 32 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 15 min

Onderdelen in deze les

Plural nouns

Slide 1 - Tekstslide

Aan het einde van de les:
* weet je hoe je woorden in het meervoud zet in het Engels
* ken je de standaardregel én de uitzonderingen
en kunt deze toepassen

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Video

Meervoud
Standaard regel: woord+s
examples:
one car   -   two cars
one boy   -   two boys
one house   -   two houses


Slide 4 - Tekstslide

Uitzonderingen:
1. woorden die eindigen op een s-klank
2. woorden die eindigen op medeklinker+y
3. woorden die eindigen op f
4. onregelmatige woorden

Slide 5 - Tekstslide

1. woorden die eindigen op een s-klank
Woorden die eindigen op een s-klank,
krijgen in het meervoud +es (anders hoor je de s niet).

examples:
1 box 2 boxes / 1 glass 2 glasses /
1 church 2 churches / 1 bus 2 buses

Slide 6 - Tekstslide

2. woorden die eindigen op medeklinker+y

Bij deze woorden verandert de -y in -ies

Examples:
1 baby 2 babies / 1 pastry 2 pastries / 1 fly 2 flies

Slide 7 - Tekstslide

3. woorden die eindigen op -f
Bij deze woorden verandert de -f in -ves

Examples:
1 shelf 2 shelves / 1 life 2 lives/ 1 half 2 halves

Slide 8 - Tekstslide

4. onregelmatige woorden
Deze moet je uit je hoofd kennen:
man - men                                            foot - feet
woman - women                                mouse - mice                       
person - people                                  fish - fish
child - children                                    sheep - sheep
tooth - teeth                                         potato - potatoes


Slide 9 - Tekstslide

Check:
Staat de aantekening over meervoud (en alle uitzonderingen)
in je schrift?

Slide 10 - Tekstslide

Vind je het nog lastig?
In de volgende video wordt alles nog een keertje uitlegd

Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Video

Practice
En nu ga je oefenen...

Slide 13 - Tekstslide

One boy, two ...
A
boys
B
boies
C
boyes

Slide 14 - Quizvraag

One glass, two ...
A
glass
B
glasss
C
glasses

Slide 15 - Quizvraag

One woman, two ...
A
womans
B
women
C
womens

Slide 16 - Quizvraag

One sheep, two ....
A
sheeps
B
sheep

Slide 17 - Quizvraag

One enemy, two ...
A
enemys
B
enemies
C
enemyes

Slide 18 - Quizvraag

One mouse, two ...
A
mouses
B
mice
C
mices

Slide 19 - Quizvraag

One knee, two ...
A
knees
B
knee
C
kneeses

Slide 20 - Quizvraag

One wolf, two ...
A
wolfs
B
wolfes
C
wolves

Slide 21 - Quizvraag

One child, two ...
A
childs
B
childeren
C
children

Slide 22 - Quizvraag

One house, two ...
A
houses
B
hise
C
hises

Slide 23 - Quizvraag

One box, two ...
A
boxs
B
boxes
C
boxing

Slide 24 - Quizvraag

One tomato, two ...
A
tomatoes
B
tomatos
C
tomato

Slide 25 - Quizvraag

One baby, two ...
A
babys
B
baby's
C
babies

Slide 26 - Quizvraag

One man, two ...
A
men
B
mens
C
man

Slide 27 - Quizvraag

Online oefenen
Klik op de link op de volgende pagina
vul je naam in
Doe de oefeningen minstens 1x, je hoogste score telt!
Succes!

Slide 28 - Tekstslide

Slide 29 - Link

Slide 30 - Link

Ging het goed? Of vond je het juist lastig? Vertel dat hier:

Slide 31 - Open vraag

Slide 32 - Tekstslide