Les 12 "Herhaling Grammatica PTO3"

1 / 26
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

In deze les zitten 26 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Programma
Herhaling grammatica:

Fragewörter
Vraagwoorden
Hoofdletters
sein en haben
Onze eerste werkwoorden
der, die, das
De bepaalde lidwoorden
ein/eine en kein/keine
De onbepaalde lidwoorden 


Slide 2 - Tekstslide

Fragewörter
Wie heißt du?
Wo wohnst du?
Woher kommst du?
Wohin fährst du?
Wann kommst du?
Wer ruft an?
Was ist deine Telefonnummer?
Warum bist du in Deutschland?
Welche Musik hörst du?

Slide 3 - Tekstslide

Maak de zin af:

_____ alt bist du?
A
Was
B
Warum
C
Wie
D
Wer

Slide 4 - Quizvraag

Maak de zin af:

_____ fährt der Zug?
A
Welche
B
Wer
C
Woher
D
Wann

Slide 5 - Quizvraag

Maak de zin af:

_____ holt dich ab?
A
Wo
B
Wer
C
Woher
D
Wie

Slide 6 - Quizvraag

Hoofdletters?
Wanneer?

Slide 7 - Woordweb

sein und haben

Slide 8 - Tekstslide

Vertaal de persoonlijke voornaamwoorden
ik
jij
hij / zij / het
wij
jullie
zij
u
ich
du
er / sie / es
wir
ihr
sie / Sie

Slide 9 - Sleepvraag

Vervoeg het werkwoord "sein"
bin
bist
ist
sind
seid
sind
ich
du
er / sie / es
wir
ihr
sie / Sie

Slide 10 - Sleepvraag

Vervoeg het werkwoord "haben"
habe
hast
hat
haben
habt
haben
ich
du
er / sie / es
wir
ihr
sie / Sie

Slide 11 - Sleepvraag

Maak de zin af:

(Ben jij) _____ heute in der Schule?
A
Du bist
B
Bin ich
C
Bin du
D
Bist du

Slide 12 - Quizvraag

Maak de zin af:

Wann (heeft zij) _____ Pause?
A
haben es
B
hat sie
C
haben sie
D
hat er

Slide 13 - Quizvraag

Het zelfstandig naamwoord
der (m) 
Alle woorden die biologisch mannelijke zijn!         
die (v) 
Alle woorden die biologisch vrouwelijk zijn, of op een -e eindigen!
das (o)
De meeste het woorden en alle woorden die eindigen op -chen of -lein!
die (mv)
Alle woorden in het meervoud

Slide 14 - Tekstslide

Bepaal het lidwoord

Pferd (het paard)
A
der
B
die
C
das
D
die (meervoud)

Slide 15 - Quizvraag

Bepaal het lidwoord

Kater (de kater)
A
der
B
die
C
das
D
die (meervoud)

Slide 16 - Quizvraag

Bepaal het lidwoord

Katzen (de katten)
A
der
B
die
C
das
D
die (meervoud)

Slide 17 - Quizvraag

Bepaal het lidwoord

Tasche (de tas)
A
der
B
die
C
das
D
die (meervoud)

Slide 18 - Quizvraag

De onbepaalde lidwoorden
ein / eine 
= een
        
kein / keine 
geen

Slide 19 - Tekstslide

Ken je nog de regels?
Wanneer moet je een -e bijvoegen?

Slide 20 - Woordweb

Bepaal het lidwoord

Tasse (een kopje)
A
ein
B
eine
C
kein
D
keine

Slide 21 - Quizvraag

Bepaal het lidwoord

Bananen (geen bananen)
A
ein
B
eine
C
kein
D
keine

Slide 22 - Quizvraag

Bepaal het lidwoord

Bett (een bed)
A
ein
B
eine
C
kein
D
keine

Slide 23 - Quizvraag

Bepaal het lidwoord

Mann (geen man)
A
ein
B
eine
C
kein
D
keine

Slide 24 - Quizvraag

Wat hebben we
vandaag herhaald?

Slide 25 - Woordweb

Wat gaan we volgende keer doen?
Herhaling Woordenschat
Zelfstandig aan de slag
(Quizlet of leerwerk)

Slide 26 - Tekstslide