H3 (zinsontleden, verwijzen)

H3 (zinsontleden, verwijzen)
Vera en Madelief 
1 / 16
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 16 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

H3 (zinsontleden, verwijzen)
Vera en Madelief 

Slide 1 - Tekstslide

Verwijzen (begrippen)
Verwijswoord - wijs je terug naar meerdere woorden die eerder genoemd

Antecedent - kern van een zinsdeel


Slide 2 - Tekstslide

Schema (verwijzen) 
Zelfstandig naamwoord
verwijs je
en 
enkelvoud, mannelijk 
hij, hem en zijn 
deze, die 
enkelvoud,  vrouwelijk
zij, ze en haar 
deze, die 
enkelvoud, onzijdig
het en zijn
dit, dat 
meervoud
zij, ze, hen en hun 
deze, die

Slide 3 - Tekstslide

zij, ze en haar 
Hij, hem en zijn
het en zijn 
zij, ze, hen en hun 
Enkelvoud onzijdig 
Meervoud
enkelvoud, vrouwelijk
enkelvoud, mannelijk

Slide 4 - Sleepvraag

verwijswoorden: hen en hun 
Het verwijswoord hen:  gebruik je als lijdend voorwerp en na een voorzetsel 

Het verwijswoord hun: als meewerkend voorwerp

Slide 5 - Tekstslide

Anita's ouders wonen vlakbij en bezoekt .... vaak
A
zij
B
hen
C
hun
D
die

Slide 6 - Quizvraag

Marie neemt dan iets lekkers voor... mee en bezorgt...een gezellig middag
A
hen en hun
B
hun en hen
C
ze en hun
D
hem..hem

Slide 7 - Quizvraag

De-woorden en Het-woorden 
Het-woorden: onzijdig (namen van landen, provincies, steden, clubs en verkleinwoorden) 

De-woorden: mannelijk of vrouwelijk 

De-woorden op de volgende uitgangen: 
-heid, -nis, -ing, -schap, -st, -te, -de, -ie, -ij, -iek, -theek, -teit, -tuur

Slide 8 - Tekstslide

De-woord: mannelijk of vrouwelijk ?
Vrouwelijk: personen en dieren 
Mannelijk: als je het niet kan vast stellen of het mannelijk of vrouwelijk is. 

Slide 9 - Tekstslide

De-woorden 
Het-woorden 
Onzijdig 
mannelijk of vrouwelijk 

Slide 10 - Sleepvraag

Het woord is mannelijk als het niet kan vaststellen of het mannelijk of vrouwelijk is.
A
onjuist
B
juist

Slide 11 - Quizvraag

Verwijswoord: wat
Verwijswoord Wat
  • dat en datgene 
  • onbepaald voornaamwoord 
  • overtreffende trap 
  • hele zin 

Slide 12 - Tekstslide

Er stond een lange file voor de brug, ... behoorlijk tegenviel
A
die
B
C
dat
D
wat

Slide 13 - Quizvraag

dieren, dingen en mensen 
Dieren en dingen: verwijs je met daar/waar + voorzetsel. 

Mensen: verwijs je met voorzetsel + wie

Slide 14 - Tekstslide

De SRV-man ... ik wekelijks boodschappen doe.
A
die
B
van wie
C
bij wie
D
waarover

Slide 15 - Quizvraag

waarmee 
waarover
waarvan 
Hij beschicht over een luxe wagen ... hij door het dorp rijdt. 

Slide 16 - Sleepvraag