Hoofstuk 19 blz. 314 tot en met 323

Hoofstuk 19 blz. 314 tot en met 323
1 / 17
volgende
Slide 1: Tekstslide
ManagementMiddelbare schoolMBOLeerjaar 1

In deze les zitten 17 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Hoofstuk 19 blz. 314 tot en met 323

Slide 1 - Tekstslide

Lesdoelen
Aan het eind van de les weet je:
- wat het begrip smart betekent 
- Wat een SMART doelstelling is
- Hoe je een SMART doelstelling kan formuleren
- Wat een activiteitenplan is 
- Kun je een begroting invullen 

Slide 2 - Tekstslide

Wat is een SMART-doelstelling?
A
Een doelstelling die specifiek, meetbaar, acceptabel, realistisch en tijdgebonden is.
B
Een doelstelling zonder duidelijke richtlijnen.
C
Een doelstelling die geen tijdslimiet heeft.
D
Een doelstelling die alleen relevant is.

Slide 3 - Quizvraag

Smart doelstelling formuleren
Concreet
Je moet het kunnen meten en in de tijd kunnen zetten
Haalbaar
Het moet realistisch zijn
Aanvaardbaar
Het personeel moet erachter staan/erin geloven

Slide 4 - Tekstslide

Smart doelstelling formuleren

Slide 5 - Tekstslide

Smart doelstelling formuleren
Beschrijf je doel heel specifiek wat en wanneer 
Maak het meetbaar,  noem altijd een getal
Acceptabel, staat/sta iedereen/jij er echt achter 
Realistisch, is het echt haalbaar
Tijdsgebonden, benoem altijd een periode of einddatum 



Slide 6 - Tekstslide

Wat hoort er niet bij een SMART-doelstelling?
A
Een meetbare indicator
B
Een vage tijdsperiode
C
Een specifiek resultaat
D
Een realistisch streven

Slide 7 - Quizvraag

Wat is een voorbeeld van een SMART-doelstelling?
A
Meer tijd besteden aan hobby's omdat dat leuk is
B
Allemaal voldoendes op mijn rapport periode 4
C
Elke dag naar de sportschool gaan op de fiets
D
Een boek lezen in een taal die je nog niet goed beheerst

Slide 8 - Quizvraag

Taakverdeling

Slide 9 - Tekstslide

Welk onderdelen vind je niet terug in de taakverdeling op de vorige pagina?
A
Waar, welke hulpmiddelen, uren, kosten
B
Waar, uren, kosten
C
Welke hulpmiddelen, uren, kosten
D
Waar, welke hulpmiddelen, uren

Slide 10 - Quizvraag

De taakverdeling is minder uitgebreid dan een activiteitenplanning

Slide 11 - Tekstslide

Begroting
Totale kosten

Totale inkomsten

Winst of verlies

Slide 12 - Tekstslide

Begroting
Begroting = overzicht van uitgaven die je nog moet doen en inkomsten die je nog moet krijgen
Budgetteren = het maken van een begroting

Slide 13 - Tekstslide

Begrotingstekort of -overschot?
  • Als de begrote inkomsten groter zijn dan de uitgaven = begrotingsoverschot
  • En andersom..... een begrotingstekort



  • Hier is sprake van ...... een begrotingsoverschot

Slide 14 - Tekstslide

Begroting

Slide 15 - Tekstslide

Wat is meestal de grootste kostenpost in een project?
A
Kantoorbenodigdheden
B
Vervoerskosten
C
Personeelskosten
D
Marketingkosten

Slide 16 - Quizvraag

Opdracht 
Gezamenlijk maken, de opdracht staat in TEAMS. 

Slide 17 - Tekstslide