Quiz Markten H 4+5

Markten
Quiz
1 / 47
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 47 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 40 min

Onderdelen in deze les

Markten
Quiz

Slide 1 - Tekstslide

Sleep de goederen naar de juiste plek
Heterogene goederen

Homogene goederen
Elektriciteit
Frisdrank
Graan
Suiker
Auto
Geld
Melk

Slide 2 - Sleepvraag


Hoe meer aanbieders er op een markt zijn...
A
...hoe groter de concurrentie is (en dus een hogere prijs voor een product).
B
...hoe kleiner de concurrentie (en een hogere prijs voor een product).
C
...hoe groter de concurrentie (en een lagere prijs voor een product).
D
...hoe kleiner de concurrentie (en een lagere prijs voor een product)

Slide 3 - Quizvraag

Felies is op zoek naar een betaalbare racefiets. Haar tante raadt haar aan om op marktplaats te gaan zoeken


We spreken hier van een .....
A
concrete markt
B
abstracte markt

Slide 4 - Quizvraag

De huizenprijzen in Nederland zijn de afgelopen jaren flink gestegen. Voor een gemiddeld rijtjeshuis betaal je nu ruim het dubbele als zo’n 15 jaar geleden.

We spreken hier van een .....
A
concrete markt
B
abstracte markt

Slide 5 - Quizvraag

Vul de ontbrekende woorden in zodat er een economisch correcte zin ontstaat.
We spreken van een homogeen product als de ..(1).. ..(2).. voorkeur heeft voor de ..(3)...

Kies uit:
Bij (1) verkoper / koper
Bij (2) wel / geen
Bij (3) leverancier / afnemer

Slide 6 - Open vraag

Vul de ontbrekende woorden in zodat er een economisch correcte zin ontstaat.
Voor veel jongeren is kleding een ..(1).. product omdat het merk ..(2).. belangrijk is.

Kies uit:
Bij (1) homogeen / heterogeen
Bij (2) heel / niet

Slide 7 - Open vraag

De blauwe lijn is de ..(1)..-lijn omdat er
een ..(2).. verband is tussen prijs en hoeveelheid

A
1) aanbod 2) positief
B
1) aanbod 2) negatief
C
1) vraag 2) positief
D
1) vraag 2) negatief

Slide 8 - Quizvraag

Wat is de evenwichtsprijs?

Slide 9 - Open vraag

De evenwichtsprijs is 30 cent (€0,30)

Slide 10 - Tekstslide

Wat is de evenwichts-hoeveelheid?

Slide 11 - Open vraag

De evenwichtshoeveelheid bedraagt 600.000 stuks 

Slide 12 - Tekstslide

Dit is GEEN kenmerk van een volkomen concurrentie:
A
homogeen product
B
lastige toetreding
C
veel aanbieders
D
transparante markt

Slide 13 - Quizvraag

Bij welke producten kan de marktvorm oligopolie ontstaan?
A
Benzine
B
Mobiele telefoons
C
Cola
D
Vliegreizen

Slide 14 - Quizvraag

Wat zijn de kenmerken van de marktvorm 'monopolistische concurrentie'?
A
1 aanbieder, homogeen product
B
Weinig aanbieders, heterogeen product
C
Veel aanbieders, heterogeen product
D
Veel aanbieders, homogeen product

Slide 15 - Quizvraag

Het verschil tussen volkomen concurrentie en
monopolistische concurrentie is …

Slide 16 - Open vraag

De overeenkomst tussen volkomen concurrentie en
monopolistische concurrentie is …

Slide 17 - Open vraag

Op de markt van luchtventilatiesystemen strijden 5 aanbieders om de consument. Air-fresh, de duurste van de vijf, biedt van alle aanbieders de langste garantieperiode.

Deze markt is een voorbeeld van ..(1).. ..(2).. omdat …

Slide 18 - Open vraag

Eén aanbieder met een homogeen product heet?

A
Monopolie
B
Homogeen Oligopolie
C
Monopolistische Concurrentie
D
Volkomen Concurrentie

Slide 19 - Quizvraag

Veel aanbieders met een heterogeen product heet?

A
Monopolie
B
Homogeen Oligopolie
C
Monopolistische Concurrentie
D
Volkomen Concurrentie

Slide 20 - Quizvraag

Enkele aanbieders met een homogeen product heet?

A
Monopolie
B
Homogeen Oligopolie
C
Monopolistische Concurrentie
D
Volkomen Concurrentie

Slide 21 - Quizvraag

Veel aanbieders met een homogeen product heet?

A
Monopolie
B
Homogeen Oligopolie
C
Monopolistische Concurrentie
D
Volkomen Concurrentie

Slide 22 - Quizvraag

Bij een vaste verkoopprijs is de marginale opbrengst altijd gelijk aan de verkoopprijs
A
Juist
B
Onjuist

Slide 23 - Quizvraag

Wat is waar over de marginale kosten?
A
Zijn onafhankelijk van de constante kosten
B
Zijn gelijk aan MO
C
Nemen af als de productie stijgt
D
Nemen toe als de productie stijgt.

Slide 24 - Quizvraag

maximale omzet als:
A
MO=0
B
MO=MK
C
GO=GTK
D
MK=GTK

Slide 25 - Quizvraag

Wat bereken je met MO=MK
A
De hoeveelheid producten voor maximale winst
B
De P voor maximale winst
C
Hoe groot je winst is.
D
De P waar je geen winst, maar ook geen verlies maakt

Slide 26 - Quizvraag

De maximale winst
is € ....
A
125
B
400
C
625
D
1250

Slide 27 - Quizvraag

Wat is er aan de hand bij een Break-even punt?
A
De variabele kosten zijn gelijk aan de vaste kosten
B
MO = MK
C
De totale kosten zijn gelijk aan de totale opbrengsten
D
De Constante kosten zijn dan nul

Slide 28 - Quizvraag

Leidt een octrooi tot een welvaartstoename, of welvaartsverlies op korte termijn?
A
Welvaartsverlies, omdat de prijs hoger is dan wanneer er volkomen concurrentie zou zijn.
B
Welvaartsverlies, omdat andere bedrijven nu het product kunnen maken en dus geen inkomsten hebben.
C
Welvaartstoename, omdat het zorgt voor innovaties.
D
Welvaartstoename, omdat er nu maar één aanbieder en dus maar één prijs is.

Slide 29 - Quizvraag

Hoe noemen we de verboden prijsafspraken tussen aanbieders?
A
overname
B
fusie
C
kartel
D
samenwerkings-verband

Slide 30 - Quizvraag

Dit is een voorbeeld van ?
A
prijsdiscriminatie
B
prijsdifferentiatie
C
productdifferentiatie

Slide 31 - Quizvraag

Een monopolie leidt tot:
A
welvaartsverlies voor consumenten
B
welvaartsverlies voor producenten
C
overheveling van welvaart van consument naar producent
D
vooruitgang: iedereen gaat erop vooruit, niet zeuren dus!

Slide 32 - Quizvraag

De maximale prijs die de consument wil betalen, noemen we:
A
consumenten surplus
B
verkoopprijs
C
betalingsbereidheid
D
consumentenprijs

Slide 33 - Quizvraag

De aanbieder op de marktvorm monopolie ...
A
is volledig vrij in het bepalen van de prijs
B
biedt een heterogeen product aan
C
is een hoeveelheids-aanpasser
D
is een prijszetter

Slide 34 - Quizvraag

Een kenmerk van volkomen concurrentie
A
Prijszetter
B
Hoeveelheidsaanpasser

Slide 35 - Quizvraag

Een andere naam voor Volkomen concurrentie is:
A
Volledige mededinging
B
Onvolkomen concurrentie
C
Monopolie

Slide 36 - Quizvraag

Marktvorm?
A
Monopolie
B
Oligopolie
C
Monopolistische concurrentie
D
Volkomen concurrentie

Slide 37 - Quizvraag

Welke
marktvorm?
A
Monopolie
B
Oligopolie
C
Monopolistische concurrentie
D
Volkomen concurrentie

Slide 38 - Quizvraag

Bij welke hoeveelheid is er maximale omzet?
A
bij 11 (x10.000)
B
bij 30 (x 10.000)
C
bij 15 (x 10.000)
D
bij 22 (x 10.000)

Slide 39 - Quizvraag

Wanneer is er ook al weer maximale omzet?
A
MO=0
B
TO=0
C
TO=TK
D
MO=MK

Slide 40 - Quizvraag

UITLEG --> maximale winst
Is er dus als:

MO=MK

Slide 41 - Tekstslide

Stappenplan arceren:
1. Zoek het punt dat je nodig hebt
2. Ga naar de q-as
3. Trek vanaf daar een lijn omhoog
4. Nu kan je alles aflezen op de verticale as

Slide 42 - Tekstslide

Arceer de omzet bij maximale winst

Slide 43 - Tekstslide

Stap 1: zoek het punt
De vraag was: arceer de omzet bij maximale winst

Slide 44 - Tekstslide

stap 2: ga naar de q-as

Slide 45 - Tekstslide

stap 3: trek een lijn omhoog

Slide 46 - Tekstslide

stap 4: lees af wat je nodig hebt. 
Tekst
De vraag was: arceer de omzet 
bij max winst

Slide 47 - Tekstslide