8-12-2020

Wat gaan we doen?
Herhalen:
- aanwijzend en betrekkelijk voornaamwoord
- spelling van bijvoeglijk naamwoorden 

1 / 21
volgende
Slide 1: Tekstslide
Nederlandse taalSecondary Education

In deze les zitten 21 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Wat gaan we doen?
Herhalen:
- aanwijzend en betrekkelijk voornaamwoord
- spelling van bijvoeglijk naamwoorden 

Slide 1 - Tekstslide

Noem een aanwijzend voornaamwoord

Slide 2 - Woordweb

Aanwijzend voornaamwoord:
A
die
B
welke
C
naar
D
wie

Slide 3 - Quizvraag

Aanwijzend voornaamwoord

Slide 4 - Tekstslide

Betrekkelijk voornaamwoord
De belangrijkste betrekkelijke voornaamwoorden zijn: die en dat.

verwijst terug naar woord of woordgroepje
(= antecedent)

Slide 5 - Tekstslide

Het papier dat bij de printer lag is door dat kleine broertje van mij als tekenpapier gebruikt 

Slide 6 - Tekstslide

Het papier dat bij de printer lag is door dat kleine broertje van mij als tekenpapier gebruikt 

Slide 7 - Tekstslide

Hij vertelde mij een verhaal dat erg geheimzinnig was 

Slide 8 - Tekstslide

Ik zal die persoon die me dat heeft verteld eens opbellen

Slide 9 - Tekstslide

Hij bracht ons naar dat feest.

Wat voor soort is het woord DAT?
A
aanwijzend voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord
C
persoonlijk voornaamwoord
D
vragend voornaamwoord

Slide 10 - Quizvraag

Die jongen is morgen jarig.

die = ...
A
aanwijzend voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord
C
betrekkelijk voornaamwoord
D
persoonlijk voornaamwoord

Slide 11 - Quizvraag

Benoem het woord 'die'.
De olifant die daar loopt, is erg groot.
A
aanwijzend voornaamwoord
B
betrekkelijk voornaamwoord

Slide 12 - Quizvraag

Benoem het woord 'dat'.
Het spel dat ik gisteren speelde, heet FIFA.
A
aanwijzend voornaamwoord
B
lidwoord
C
bijwoord
D
betrekkelijk voornaamwoord

Slide 13 - Quizvraag


De jongen die geselecteerd is voor Twente, staat morgen in de basis.
Wat is in deze zin het betrekkelijk voornaamwoord?
A
de
B
die
C
voor
D
in

Slide 14 - Quizvraag

Bijvoeglijke naamwoorden
Pak voor je:  blz 186

Slide 15 - Tekstslide

de .... (zouten) cashewnoten

Slide 16 - Tekstslide

met of zonder n?
Bepaal of het woord zelfstandig (+n) of bijvoeglijk (kort) wordt gebruikt 
Heeft het betrekking op personen? (= +n)

Slide 17 - Tekstslide

De kinderen zijn alle(n) uitgenodigd voor de vergadering 

Slide 18 - Tekstslide

Weet je zeker dat ze beide(n) kinderen jarig zijn vandaag? 

Slide 19 - Tekstslide

Pak nog eens voor je.... 
opdracht 16, blz 187

Slide 20 - Tekstslide

Slide 21 - Tekstslide