2H AR Unit 3 Lesson 4

Unit 3 Lesson 4 Reading
1 / 25
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

In deze les zitten 25 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Unit 3 Lesson 4 Reading

Slide 1 - Tekstslide

This lesson
In this lesson you'll learn the difference between can, could, to be able to and to be allowed to.

Slide 2 - Tekstslide

Can, could, to be able to, to be allowed to
  • Can: kunnen, mogen
  • Could: zou kunnen, zou mogen, verleden tijd van can
  • To be able to: kunnen, in staat zijn om - kan in alle tijden gebruikt worden
  • To be allowed to: mogen, kan in alle tijden gebruikt worden 

Slide 3 - Tekstslide

Can, could, to be able to, to be allowed to

Slide 4 - Tekstslide

Iets is mogelijk
Om te zeggen dat iets mogelijk is, kun je can of could gebruiken.
-> Can betekent dat het waarschijnlijk is.
-> Could betekent dat het iets minder waarschijnlijk is.

This can be very tricky.               Dit kan erg lastig zijn.
This could be very tricky.              Dit zou erg lastig kunnen zijn.

Slide 5 - Tekstslide

Je hebt het vermogen, de vaardigheid of de mogelijkheid om iets te doen 
Als je iets kunt doen, als je er het vermogen of de vaardigheid voor hebt, kun je can, could of to be able to
gebruiken.
-> Can gebruik je alleen in de present simple
-> Could gebruik je voor iets wat je mogelijk zou kunnen, en soms als verleden tijd van can
-> To be able to kun je met alle werkwoord tijden gebruiken

Slide 6 - Tekstslide

Je hebt het vermogen, de vaardigheid of de mogelijkheid om iets te doen 

I can help him.                              Ik kan hem helpen.
I could help him.                                Ik zou hem kunnen helpen.
Luckily, I could help him.                  Gelukkig kon ik hem helpen.
Luckily, I was able to help him       Gelukkig kon ik hem helpen.

Slide 7 - Tekstslide

Je hebt toestemming om iets te doen

Om aan te geven dat iets van iemand mag, kun je can, could of to be allowed to gebruiken.
-> Can gebruik je alleen in de present simple.
-> Could gebruik je soms als verleden tijd van can.
-> To be allowed to kun je met alle werkwoord tijden gebruiken.

Slide 8 - Tekstslide

Je hebt toestemming om iets te doen
Dad says I can stay until 11 p.m.
Pap zegt dat ik tot 11 uur mag blijven.

Dad said I could stay until 11 p.m.
Pap zei dat ik tot 11 uur mocht blijven.

Will you be allowed to stay until 11 p.m.?
Mag jij tot 11 uur blijven?

Slide 9 - Tekstslide

Je stelt een beleefde vraag
Om beleefd te vragen of iets mag of kan, gebruik je can of could, soms in combinatie met please
-> Could is beleefder dan can.

Can I have a glass of water please?
-> Mag ik (alsjeblieft) een glas water?
Could I have a glass of water, please?
-> Zou ik (alsjeblieft) een glas water mogen?

Slide 10 - Tekstslide

Are there any questions?

Slide 11 - Tekstslide

We ... see the mountains yesterday, but today we can't.
A
can
B
could
C
were able to
D
were allowed to

Slide 12 - Quizvraag

Luke has passed his driving test, now he .... drive a car.
A
can
B
could
C
is able to
D
is allowed to

Slide 13 - Quizvraag

I ... (never speak) Spanish as well as my brother.
A
can never speak
B
could never speak
C
have never been able to
D
have never been allowed to

Slide 14 - Quizvraag

You .... talk during a test.
A
can't
B
couldn't
C
aren't able to
D
aren't allowed to

Slide 15 - Quizvraag

When he was 40, he ... play six instruments.
A
can
B
could
C
was able to
D
was allowed to

Slide 16 - Quizvraag

... lend me a pen, please?
A
Can
B
Could
C
Are you able to
D
Are you allowed to

Slide 17 - Quizvraag

I ... use the internet as much as I like at home.
A
can't
B
couldn't
C
am not able to
D
am not allowed to

Slide 18 - Quizvraag

I ... play Für Elise on the piano since I was 9 years old.
A
can
B
could
C
have been able to
D
have been allowed to

Slide 19 - Quizvraag

We ________ the mountains yesterday, but today we can't. (see)

Slide 20 - Open vraag

If you try hard, you __________ your examinations. (pass)

Slide 21 - Open vraag

When I was five, I _________. (not swim)

Slide 22 - Open vraag

Dennis ________ the trumpet after four months of practicing. (play)

Slide 23 - Open vraag

In a museum, people ________ pictures. (not take)

Slide 24 - Open vraag

In class:

ex. 5, 6 & 7 (Unit 3, Lesson 4).

Slide 25 - Tekstslide