Beeldspraak

Les 27 oktober
- nabespreking leestekst opdracht 4
- blz.62 opdracht 1 met elkaar bespreken
- uitleg beeldspraak
- werken aan opdracht 2 en 3



1 / 18
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

In deze les zitten 18 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 15 min

Onderdelen in deze les

Les 27 oktober
- nabespreking leestekst opdracht 4
- blz.62 opdracht 1 met elkaar bespreken
- uitleg beeldspraak
- werken aan opdracht 2 en 3



Slide 1 - Tekstslide

Wat is beeldspraak?

Slide 2 - Woordweb

Beeldspraak: vergelijking, metafoor en personificatie
- Bij beeldspraak gebruik je woorden in een
   figuurlijke betekenis. Een beeld.
- Er is sprake van een overeenkomst tussen object en het beeld
- Goede beeldspraak maakt een (gesproken)tekst mooier,
   duidelijker en krachtiger.

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Video

Bij een vergelijking heb je....
A
een object (de werkelijkheid) en een subject (beeld)
B
alleen maar een beeld
C
een kenmerk van een persoon op een levenloos ding
D
alleen maar een object

Slide 5 - Quizvraag

Vergelijking

In een vergelijking staan twee dingen naast elkaar die op elkaar lijken , het object (o)  en het beeld (b). Object ( ook wel de werkelijkheid) en beeld zijn met elkaar verbonden door verbindingswoorden: als een..., lijkt wel een..., zo...als (een)..., een... van (een) .....


De inbreker(o) ging er als een haas (b) vandoor.

Chantal woont in een kast (b) van een huis (o).

Die kamer van jou (o) is net een zwijnenstal (b).



Slide 6 - Tekstslide

Je kamer ziet eruit ALS
een zwijnenstal.

Slide 7 - Tekstslide

Bij een metafoor heb je....
A
Alleen maar een beeld
B
Een beeld en de werkelijkheid
C
altijd het woordje ALS
D
HUH? watte? weet het niet meer...

Slide 8 - Quizvraag

Metafoor
Het object/ de werkelijkheid wordt helemaal vervangen door het beeld. Het is er nog wel, maar wordt niet genoemd. Spreekwoorden zijn vaak metaforen..

Ze werpen drempels op tegen de georganiseerde misdaad.
Een tsunami van nieuwe voorschriften (een enorme berg)
Een vruchtbare vergadering (een vergadering met resultaat)
Dat zet zoden aan de dijk.

Slide 9 - Tekstslide

Ruim die
zwijnenstal eens op!

Slide 10 - Tekstslide

Bij een personificatie heb je....
A
Alleen maar een beeld
B
Een beeld en de werkelijkheid
C
een kenmerk van een persoon geven aan een levenloos ding 11 Dit wordt getoondin de klassikale leswanneer je op'geef les' klikt. Dit wordt getoondin de gedeelde les dieleerlingen zelfstandigkunnen doen. Differentiëer Differentiëer Extra oefening Extra uitdaging Instellingen Bij een personificatie heb je.... A Alleen maar een beeld B Een beeld en de werkelijkheid C altijd het woordje ALS D HUH? watte? weet het niet meer... Quizvraag 11 Dit wordt getoondin de klassikale leswanneer je op'geef les' klikt. Dit wordt getoondin de gedeelde les dieleerlingen zelfstandigkunnen doen. Differentiëer Differentiëer Extra oefening Extra uitdaging Instellingen Bij een personificatie heb je.... A Alleen maar een beeld B Een beeld en de werkelijkheid C altijd het woordje ALS D HUH? watte? weet het niet meer... Quizvraag
D
HUH? watte? weet het niet meer...

Slide 11 - Quizvraag

Personificatie

Met een personificatie stel je een levenloos ding voor als een persoon, je kent menselijke eigenschappen toe aan een ' dood'  ding.  Bijvoorbeeld:

 

De zon streelde onze wangen

Het gevaar loerde op elke hoek van de straat
Schreeuwende kleuren
Papier is geduldig

Zuchtend en kreunend kwam mijn auto tot stilstand

Slide 12 - Tekstslide

De wind huilt...
A
metafoor
B
personificatie
C
vergelijking

Slide 13 - Quizvraag

''Sterren op het ijs''! laten we kijken!
A
vergelijking
B
personificatie
C
metafoor
D
wat anders.....

Slide 14 - Quizvraag

De samenleving is ziek.
A
is een metafoor
B
is een vergelijking
C
is een personificatie

Slide 15 - Quizvraag

Die politicus is zo glad als een aal.
A
vergelijking
B
personificatie
C
metafoor
D
wat anders.....

Slide 16 - Quizvraag

De antwoorden

1 A

2 A

3 C

4 B

5 C

6 C

7 A


Slide 17 - Tekstslide




Controleren of je alles hebt begrepen, daarvoor maak je opdr. 2 en 3 op blz. 62 en 63.

Slide 18 - Tekstslide