les 3 woordsoorten

taal les 3
woordsoorten
1 / 15
volgende
Slide 1: Tekstslide
TaalBasisschoolGroep 6

In deze les zitten 15 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

taal les 3
woordsoorten

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

werkwoord = ww
Werkwoorden zijn doe-woorden.
Ze vertellen wat iemand doet of kan doen.

voorbeeld:
De fietsen stoppen bij het stoplicht. 

Slide 3 - Tekstslide

Klik het werkwoord aan:
Het schilderij hangt aan de witte muur.
A
het schilderij
B
hangt
C
aan
D
de witte muur

Slide 4 - Quizvraag

lidwoord
lidwoord = lw
Een lidwoord zet je altijd voor een zelfstandig naamwoord.
Er zijn drie lidwoorden:

de
het
een

Slide 5 - Tekstslide

klik de lidwoorden aan:
Het konijn springt over de heg.
A
konijn
B
springt
C
het
D
de

Slide 6 - Quizvraag

zelfstandignaamwoord = znw

De naam van een mens, dier op ding. Je kan er de, het of een voor kan zetten.

de juf
het konijn
de lepel

Slide 7 - Tekstslide

klik het zelfstandignaamwoorden aan:

De schorpioen kruipt over de tafel.
A
over
B
schorpioen
C
kruipt
D
tafel

Slide 8 - Quizvraag

bijvoeglijk naamwoord = bnw

Een bijvoeglijk naamwoord zegt iets over een zelfstandig naamwoord.

voorbeeld:
het lekkere ijsje
de gestreepte trui
de zware tas

Slide 9 - Tekstslide

klik het bijvoeglijk naamwoord aan:

De hond rent door het hoge gras.
A
De hond
B
rent
C
hoge
D
gras

Slide 10 - Quizvraag

voorzetsel = vz

Een voorzetsel is het eerste stukje van een waar of wanneer deel.

bijvoorbeeld:
tijdens de les
onder de tafel

Slide 11 - Tekstslide

klik het voorzetsel aan:

De vogel vliegt over het huis.
A
de vogel
B
vliegt
C
over
D
het huis

Slide 12 - Quizvraag

vraagwoord = vrw

Slide 13 - Tekstslide

klik het vraagwoord aan:

Waarom zijn de bananen krom?
A
Waarom
B
zijn
C
de bananen
D
krom

Slide 14 - Quizvraag

taak 3
maak taak 3
daarna werken aan je eigen taken

Slide 15 - Tekstslide