Paragraaf 3.1 Wat is de vraag?

Planning 
Pincode Hoofdstuk 3. Hoe werken markten?
  1. Wat is de vraag?
  2. Waar vinden vragers en aanbieders elkaar?
  3. Hoe werkt de markt?
  4. Wat speelt er op de arbeidsmarkt?
1 / 40
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

In deze les zitten 40 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Planning 
Pincode Hoofdstuk 3. Hoe werken markten?
  1. Wat is de vraag?
  2. Waar vinden vragers en aanbieders elkaar?
  3. Hoe werkt de markt?
  4. Wat speelt er op de arbeidsmarkt?

Slide 1 - Tekstslide

Planning 

  • Terugblik op toets + let op regels + huiswerk.
  • Introductie markten (lees p.72).
  • Introductie vraaglijn (lees p. 72 en 73).
  • Maken vraag 2-3 en 5 - 9

Slide 2 - Tekstslide

  • Heb je een schrift bij je? Ben je voor de rest voorbereid?
  • Zorg je dat je niet alleen in de les, maar ook thuis je dingen doet? 
  • Zorg dat je blauwe begrippen beheerst en kunt toepassen.
  • Zorg dat je goed voor je extra blaadjes zorgt!

Slide 3 - Tekstslide

Kun je een aantal markten
noemen?

Slide 4 - Woordweb

Markt
Een markt is het geheel van vraag naar en aanbod van een bepaald product.
  • een concrete markt is een plaats
       waar kopers en verkopers bij elkaar
       komen om goederen te verhandelen
  • een abstracte markt is het geheel
       van vraag en aanbod van een
       product of dienst

Slide 5 - Tekstslide

Welke markt is een abstracte markt?
A
de vismarkt
B
de oliemarkt
C
de groentemarkt
D
de veemarkt

Slide 6 - Quizvraag

een concrete markt is een markt waar
A
kopers en verkopers elkaar treffen
B
kopers en verkopers elkaar juist niet treffen

Slide 7 - Quizvraag

De markt voor telefoons is een ..... markt.

Wat komt er op de puntjes?
A
Abstracte
B
Concrete

Slide 8 - Quizvraag

Wat voor soort markt is de Haagse Markt?
A
Abstracte markt
B
Concrete markt

Slide 9 - Quizvraag

Is de vermogensmarkt een abstracte markt of een concrete markt?
A
Abstracte markt
B
Concrete markt

Slide 10 - Quizvraag

Betalingsbereidheid (opgave 3)
De betalingsbereidheid is wat kopers
maximaal voor een product willen of
kunnen betalen.

  • als de prijs stijgt, daalt de vraag
  • als de prijs daalt, stijgt de vraag

Slide 11 - Tekstslide

Consumentensurplus
Als consumenten bereid zijn om meer te betalen dan de marktprijs, dan ontstaat een consumentensurplus. Het consumentensurplus is het verschil tussen de prijs en de betalingsbereidheid.


In het figuur hiernaast is de betalings-bereidheid te zien van 4 klasgenoten.

Stel de marktprijs is € 20, dan ontstaat er bij Caitlin en Hilde een consumenten surplus.

Slide 12 - Tekstslide

Vraaglijn (ga zelf maar eens bezig)
Een vraaglijn laat in een grafiek zien hoe de
vraag reageert op een verandering in de prijs.
De vraaglijn geeft de betalingsbereidheid 
weer.

Let op!
  • y-as = oorzaak = veranderende prijs (p)
  • x-as = gevolg = gevraagde hoeveelheid (q)


Slide 13 - Tekstslide

Vraagfunctie
Je kunt de vraaglijn tekenen met de vraagfunctie.





Voorbeeld
De vraagfunctie van spelcomputers is qv = –0,2p + 75. Wat is de gevraagde hoeveelheid qv als de prijs € 200 is?, en wat als de prijs € 100 is?
  • bij een prijs van is € 200 de gevraagde hoeveelheid qv = –0,2 × € 200 + 75 = 35
  • bij een prijs van is € 100 de gevraagde hoeveelheid qv = –0,2 × € 100 + 75 = 55

Slide 14 - Tekstslide

Tekenen vraaglijn
Je kunt de vraaglijn tekenen met de vraagfunctie.

Stappenplan (van bijvoorbeeld de vraaglijn qv = –0,2p + 75):
1. bereken de gevraagde hoeveelheid als p = 0
  • qv = -0,2 x 0 + 75 ⇒ qv = 75 ⇒ punt op de x-as (75, 0)
2. bereken de prijs als qv = 0
  • 0 = –0,2p + 75 ⇒ 0,2p = 75 ⇒ p = 75 ÷ 0,2 ⇒ p = 375 ⇒ punt op de y-as (0, 375)
3. teken een assenstelsel met op de y-as de prijs (p) en op de x-as de gevraagde hoeveelheid (q)
4. teken de berekende punten in de grafiek en trek daartussen een rechte lijn

Opdracht: teken de vraaglijn van de vraagfunctie q= -400p + 2000 

Slide 15 - Tekstslide

Maken
Opgave 1 en 2 en 5 - 9.

Slide 16 - Tekstslide

Slide 17 - Tekstslide

Planning 

  • Terugblik op huiswerk.
  • Introductie vraagfactoren (lees p.75).
  • Maken vraag 11 - 14.

Slide 18 - Tekstslide

Welke markt is een abstracte markt?
A
de vismarkt
B
de oliemarkt
C
de groentemarkt
D
de veemarkt

Slide 19 - Quizvraag

De betalingsbereidheid van de consument is de prijs die...
A
hij moet betalen voor een product
B
hij maximaal wil betalen voor het product
C
de marktprijs van het product
D
het verschil tussen de gewenste prijs en marktprijs

Slide 20 - Quizvraag

Wat is het 'consumentensurplus'?
A
Wat mensen meer bereid zijn te betalen dan ze moeten betalen
B
Dat de prijs van producten hoger is dan de betalingsbereidheid
C
Consumenten zijn niet bereid om het product te kopen
D
De hoogste prijs waarvoor een consument het product wil kopen

Slide 21 - Quizvraag

Wat gebeurt er met de vraag naar een product als de prijs ervan stijgt?
A
die daalt
B
die blijft gelijk
C
die stijgt

Slide 22 - Quizvraag

De vraagfunctie van appels is q = -30p + 100. Wat wordt de vraag bij een prijs per appel van € 0,50.
A
70
B
85
C
100
D
115

Slide 23 - Quizvraag

Week 49 (vanaf 11 december)
Pincode Hoofdstuk 3. Hoe werken markten?
  1. Wat is de vraag?
  2. Waar vinden vragers en aanbieders elkaar?
  3. Hoe werkt de markt?
  4. Wat speelt er op de arbeidsmarkt?

Slide 24 - Tekstslide

Opgave 8 (vraaglijn)

a. Teken de vraaglijn van de vergelijking qv = -400p + 2000
  • 1. bereken de gevraagde hoeveelheid als p = 0
  • qv = -400 x 0 + 2000 ⇒ qv = 2000 ⇒ punt op de x-as (2000, 0)
  • 2. bereken de prijs als qv = 0
  • 0 = –400p + 2000 ⇒ 400p = 2000 ⇒ p = 2000 ÷ 400 ⇒ p = 5 ⇒ punt op de y-as (0, 5)
  • 3. teken assenstelsel met op de y-as de prijs (p) en op de x-as de gevraagde hoeveelheid (q)
  • 4. teken de berekende punten in de grafiek en trek daartussen een rechte lijn
b. Teken de vraaglijn van de vergelijking qv = -400p + 1000
c. Noem een voorbeeld waardoor het verschil tussen beide lijnen zou kunnen zijn veroorzaakt.



Slide 25 - Tekstslide

Vraagfactoren
De vraagfactoren bepalen de vraag van een product:

1. de prijs (verschuiving op de vraaglijn)
2. andere factoren (verschuiving van de vraaglijn,
     zie figuur 3):
  • de behoeften en voorkeuren van de vragers
  • de hoogte van het inkomen van de vragers
  • de prijs van andere producten

Slide 26 - Tekstslide

Goederen
De vraagfactor 'prijs van andere producten' kan betrekking hebben op 2 soorten goederen:
  • Substitutiegoederen kunnen andere producten vervangen
       bijvoorbeeld: als de prijs van koffie stijgt,
       kopen consumenten meer thee
  • Complementaire goederen vullen elkaar aan
       bijvoorbeeld: als de prijs van een telefoonabonnement stijgt,
       daalt de vraag naar zowel het abonnement als naar de telefoon

Slide 27 - Tekstslide

Vraagfactoren (1)
Stel: er is een verschuiving op de vraaglijn naar links.

Wat is hier de oorzaak van?
  • prijsstijging

Wat is hier het gevolg van?
  • de vraag daalt

Slide 28 - Tekstslide

Vraagfactoren (2)
Stel: er is een verschuiving op de vraaglijn naar rechts.

Wat is hier de oorzaak van?
  • prijsdaling

Wat is hier het gevolg van?
  • de vraag stijgt

Slide 29 - Tekstslide

Vraagfactoren (3)
Stel: er is een verschuiving van de vraaglijn naar rechts.

Wat kunnen hier de oorzaken van zijn?
  • stijging behoeften en voorkeuren
  • stijging inkomen
  • prijsstijging substitutiegoed
  • prijsdaling complementair goed

Wat is hier het gevolg van?
  • de vraag stijgt

Slide 30 - Tekstslide

Vraagfactoren (4)
Stel: er is een verschuiving van de vraaglijn naar links.

Wat kunnen hier de oorzaken van zijn?
  • daling behoeften en voorkeuren
  • daling inkomen
  • prijsdaling substitutiegoed
  • prijsstijging complementair goed

Wat is hier het gevolg van?
  • de vraag daalt

Slide 31 - Tekstslide

Maakwerk voor de volgende keer



Paragraaf 3.1 Wat is de vraag?
opgaven 11 - 14
Plusopdracht opgave 3.

Slide 32 - Tekstslide

Slide 33 - Tekstslide

De vraagfunctie van appels is q = -30p + 90.
De marktprijs is € 2.
Hoe groot is het consumentensurplus?
A
€ 15
B
€ 20
C
€ 25
D
€ 30

Slide 34 - Quizvraag

Wat gebeurt er met de vraaglijn van elektrische fietsen als het nationaal inkomen daalt?
A
verschuift naar links
B
verschuift naar rechts
C
daalt
D
niets

Slide 35 - Quizvraag

Wat gebeurt er met de vraaglijn van rijst als de prijs van pasta stijgt?
A
verschuift naar links
B
verschuift naar rechts
C
daalt
D
niets

Slide 36 - Quizvraag

Wat gebeurt er met de vraaglijn van chromebooks als de prijs ervan daalt?
A
verschuift naar links
B
verschuift naar rechts
C
daalt
D
niets

Slide 37 - Quizvraag

Wat gebeurt er met de vraaglijn van elektrische auto's als de prijs van elektra stijgt?
A
verschuift naar links
B
verschuift naar rechts
C
daalt
D
niets

Slide 38 - Quizvraag

De gasprijs is gestegen van € 0,80 naar € 2,40 per kuub.
De vraag is hierdoor afgenomen van 1200 naar 900 kuub.
Wat is de prijselasticiteit?
A
-0,25
B
-0,125
C
1,5
D
3

Slide 39 - Quizvraag

De gasprijs is gestegen van € 0,80 naar € 2,40 per kuub.
De vraag is hierdoor afgenomen van 1200 naar 900 kuub.
Wat kun je dan zeggen over de elasticiteit van de vraag?
A
relatief elastisch
B
relatief inelastisch
C
volkomen inelastisch

Slide 40 - Quizvraag