b1 les 3

B1 les 3
1 / 35
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsISK

In deze les zitten 35 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

B1 les 3

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies



Hoe gaat het met je?
 Check in

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Lesplan
1.  Huiswerk bespreken/ Herhaling
2. Spotprenten
3. Spreekoefening 
4. Grammatica vaste woordcombinaties + oefeningen boek
5. Klanken
6. woordenschat

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 4 - Link

Deze slide heeft geen instructies

Slide 5 - Link

Deze slide heeft geen instructies

Een echt wereldberoemde Nederlandse prent is die van Opland uit 1981.
Wereldberoemd
Opland, 1981

Slide 6 - Tekstslide

Leuke opdracht: Zoek op internet maar eens via Opland naar meer afbeeldingen. Dan kun je interessante tekeningen vergelijken.

Slide 7 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 8 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Spreekoefening - OPDRACHT UITLEGGEN
Iedereen moet een huiswerkopdracht maken. Een klasgenoot is ziek geweest. Je geeft hem/haar uitleg over de
opdracht.
1. Leg uit wat de opdracht is.
2. Noem minimaal twee dingen die je voor de opdracht moet doen.
3. Vertel wanneer de opdracht af moet zijn.
4. Vertel waar de docent extra goed op let bij de beoordeling van de opdracht.
5. Vertel wat je zelf vindt van de opdracht. Leg ook uit waarom je dat vindt.

Je mag de informatie zelf verzinnen

Slide 9 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Spreekoefening
Hoe zou jij de wereld van vandaag beschrijven in drie woorden? Waarom kies je deze woorden?

Slide 10 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Kies twee van de volgende onderwerpen en vertel wat er veranderd is in de laatste 20 jaar. Geef voorbeelden.
Technologie
Klimaat en milieu
Werk en economie
Communicatie
Reizen en transport
Opleiding en onderwijs

Slide 11 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

 Persoonlijke mening
Beantwoord  één van de volgende stellingen en geef minstens twee argumenten voor of tegen.

"Technologie maakt ons leven beter."
"De wereld ontwikkelt zich te snel."
"Jongeren zijn zich meer bewust van de wereldproblemen dan vroeger."
"Globalisering is positief voor de wereld."

Slide 12 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

 Persoonlijke mening
Wat hoop jij voor de wereld in de toekomst? Noem één positieve ontwikkeling die je zou willen zien, en leg uit waarom.

Slide 13 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 14 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 15 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 16 - Link

Deze slide heeft geen instructies

Dictee
Het is belangrijk om goed voorbereid te zijn voordat je een belangrijke beslissing maakt.
De meeste mensen vinden het moeilijk om veranderingen in hun leven te accepteren.
We hebben een nieuwe strategie bedacht om de verkoop te verhogen.
Tijdens de vergadering bespraken we de voortgang van het project.
Het weer kan een grote invloed hebben op de sfeer van een evenement.

Slide 17 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 18 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 19 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 20 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 21 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 22 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 23 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 24 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 25 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

uitspraak
Scheikunde
Graag
Gezellig
Juichen
Huwelijk
Onmogelijk
Beïnvloeden
Reuzeleuk
Uitspraak

Slide 26 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

PDF Klanken
- Weetwoorden

Slide 27 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat heb je geleerd?
- Wat vond je van de les?
- Wat heb je geleerd?
- Wat wil je volgende week leren?

Slide 28 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies


Maak met de woorden hieronder steeds 3 zinnen:
1 een hoofdzin met één werkwoord (het scheidbare werkwoord);
2 een hoofdzin met twee werkwoorden, met het scheidbare werkwoord als infinitief 
(gebruik b.v. als persoonsvorm ‘gaan’);
3 een hoofdzin met het scheidbare werkwoord als perfectum.

Voorbeeld: we – eerst – de hele maaltijd – opeten – aan de keukentafel
1. We eten eerst de hele maaltijd op aan de keukentafel.
2. We gaan eerst de hele maaltijd aan de keukentafel opeten.
3. We hebben eerst de hele maaltijd aan de keukentafel opgegeten. 

1. ik-voortaan-de nieuwe woorden-opschrijven- in een speciaal woordenschrift
2. we-deze maand-veel geld-veel geld uitgeven- aan muziek en concerten

Slide 29 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 30 - Link

Deze slide heeft geen instructies

Slide 31 - Link

Deze slide heeft geen instructies

Wat zijn lidwoorden?

Slide 32 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Schrijf het meervoud en het verkleinwoord van elk woord op. Let goed op welk lidwoord je moet gebruiken!
Voorbeeld: de stoel → de stoelen, het stoeltje

Woorden:
de plant - het huis - de boom - het boek - de tafel - het raam - de kat - het kind - de auto - het brood

Slide 33 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Schrijf de woorden met de juiste lidwoorden:
stoel - stoeltje - boeken - boekje - ramen - huisje - fiets - fietsen - kopje - bomen

Slide 34 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Slide 35 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies