2.2 elektriciteit in huis

• Natuurkunde
• Middelbare school
• mavo
• Leerjaar 3

Omrekenen !


Hoeveel millivolt is 5V

1. 500
2. 5000
3. 0,05
4. 0,5

Omrekenen !
(kilo - hecto - deca - .......................... - deci - centi - milli)

Hoeveel volt is 200 mV

1. 200
2. 2000
3. 0,02
4. 0,2

Omrekenen !
(kilo - hecto - deca - .......................... - deci - centi - milli)

Hoeveel volt is 325 mV

1. 3250
2. 325000
3. 0,325
4. 3,25

Omrekenen !
(kilo - hecto - deca - .......................... - deci - centi - milli)

Hoeveel millivolt is 32 V

1. 3250
2. 32.000
3. 0,325
4. 3,25

Eenheid van spanning

1. Ampere
2. Watt
3. Volt

De eenheid van stroomsterkte ....

1. Volt
2. Ampere
3. Watt
4. Ohm

Aan het eind van deze les kan je:

•  Beschrijven hoe een huisinstallatie in elkaar zit
• Beschrijven welke vier type draden er zijn
• De juiste kleur van elke draad geven
• Beschrijven wat kortsluiting is
• Beschrijven wat overbelasting is
• Het verschil tussen kortsluiting en overbelasting herkennen.
  

Hoeveel volt hebben de meeste huishoudelijke apparaten?

1. 230 volt
2. 12 volt
3. 115 volt
4. 400 volt

huisinstallatie

verdeling in groepen

Elke leefruimte is vaak aangesloten op 1 groep

Fasedraad: 230V

Nuldraad: geen spanning

Elektriciteitsdraad

• Fasedraad - bruin 230V
  
• Nuldraad - blauw 0V
  
• Aarddraad (verbonden met metalen pin in de grond) - groen/geel
• Schakeldraad - zwart

Aantekening

A

B

C

D

Aardedraad

Nuldraad

Fasedraad

Schakeldraad

Kortsluiting

Kortsluiting

Overbelasting

Overbelasting

Overbelasting

https://youtu.be/kBMykkyGCEM

Wanneer de stroom wordt uitgeschakeld als er teveel apparaten zijn aangesloten noem je:

.............................

Wanneer de stroom wordt uitgeschakeld als de stroom niet door het apparaat gaat, maar weer rechtstreekst terug kan naar de spanningsbron noem je: 

................................

overbelasting

kortsluiting

1. kortsluiting
2. lekstoom
3. randaarde
4. overbelasting

Aan het eind van deze les kan je:

•  Beschrijven hoe een huisinstallatie in elkaar zit
• Beschrijven welke vier type draden er zijn
• De juiste kleur van elke draad geven
• Beschrijven wat kortsluiting is
• Beschrijven wat overbelasting is
• Het verschil tussen kortsluiting en overbelasting herkennen.