persoonlijk voornaamwoorden

• Duits
• Middelbare school
• mavo
• Leerjaar 4

persoonlijk voornaamwoorden

en

voorzetsels

voorzetsels met de 3e naamval

aus	bei	mit	nach	seit	von	zu
uit	bij	met	na/naar	sinds	van	naar (toe)

voorzetsels met de 4e naamval

durch	für	gegen	ohne	um
door	voor	tegen	zonder	sinds

Welke naamval hoort bij het voorzetsel 'mit'?

1. 3e
2. 4e

Welke naamval hoort bij het voorzetsel 'ohne'?

1. 3e
2. 4e

Welke naamval hoort bij het voorzetsel 'gegen'?

1. 3e
2. 4e

Welke naamval hoort bij het voorzetsel 'um'?

1. 3e
2. 4e

Welke naamval hoort bij het voorzetsel 'für'?

1. 3e
2. 4e

Welke naamval hoort bij het voorzetsel 'zu'?

1. 3e
2. 4e

Welke naamval hoort bij het voorzetsel 'bei'?

1. 3e
2. 4e

Welke naamval hoort bij het voorzetsel 'aus'?

1. 3e
2. 4e

Welke naamval hoort bij het voorzetsel 'durch'?

1. 3e
2. 4e

	1. Fall	3. Fall	4. Fall	NL
ik	ich	mir	mich	mij
jij	du	dir	dich	jou
hij	er	ihm	ihn	hem
zij	sie	ihr	sie	haar
het	es	ihm	es	het
wij	wir	uns	uns	ons
jullie	ihr	euch	euch	jullie
zij	sie	ihnen	sie	hen
u	Sie	Ihnen	Sie	u

Ich habe das Buch von ____ (hem) bekommen.

Ich fahre mit ___ (haar) nach Berlin.

Wir spielen nächsten Samstag gegen ___ (jullie).

Morgen komme ich zu ___ (jou).

Ist das Geschenk für ___ (mij)?