H22 deel 1 Strategische keuzes (alleen Vwo)

Hoofdstuk 22 Strategische keuzes
Gaat over:
Waar wil ik heen met mijn bedrijf, op welke klanten en producten willen we ons richten etc. etc.
1 / 29
volgende
Slide 1: Tekstslide
BedrijfseconomieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 5,6

In deze les zitten 29 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Hoofdstuk 22 Strategische keuzes
Gaat over:
Waar wil ik heen met mijn bedrijf, op welke klanten en producten willen we ons richten etc. etc.

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

22.1 Doel Marketing
Hoofddoelen marketing:
  • informeren van de doelgroep
  • het creëren van een markt
  • het winnen van marktaandeel of klantbehoud

Organisatie moet hiervoor blijven voorzien in de behoeften van haar afnemers. 
Wat kunnen we onze doelgroep bieden?

Slide 3 - Tekstslide

Een organisatie moet altijd blijven voorzien in de behoeften van haar afnemers.
Absoluut eens, zonder klanten geen omzet.
Mee eens, maar niet tegen elke prijs.
Mee oneens, soms moet je innoveren en risico's nemen.
Absoluut oneens, de organisatie heeft haar eigen doelen.

Slide 4 - Poll

Waardepropositie:
Dit is een pakket dat bestaat uit:
  • functionele voordelen (bijv. kwaliteit, weinig onderhoud, gemak)
  • verkleinde nadelen (minder lange levertijd, lagere prijs)
  • meer emotionele waarde (bijv. status, trend, groepsgevoel)

Slide 5 - Tekstslide

Klantwaarde    Dit is de totale waarde van de aankopen van
                          een klant (omzet).
Je kunt niet zomaar waardepropositie veranderen, bijvoorbeeld:
je richt je op het imago van prijsstunter zonder service, dan moet je je blijven richten op dezelfde doelgroep.


Klantwaardepropositie: alle aspecten v.e. product/dienst waarvoor een klant wil betalen en bepaalt daarmee de opbrengsten/succes v.e. onderneming.






Slide 6 - Tekstslide

Wat is klantwaarde?
A
De totale waarde van de aankopen van een klant.
B
De winstgevendheid van een bedrijf.
C
De kwaliteit van een product of dienst.
D
De reputatie van een bedrijf.

Slide 7 - Quizvraag

Wat zijn de componenten van een waardepropositie?
A
Goede service, gratis verzending en ruim assortiment.
B
Hoge prijs, lange levertijd en exclusieve kwaliteit.
C
Veel onderhoud, lage kwaliteit en weinig keuze.
D
Functionele voordelen, verkleinde nadelen en meer emotionele waarde.

Slide 8 - Quizvraag

Wat is een klantwaardepropositie?
A
Alle aspecten van een product/dienst waarvoor een klant wil betalen en bepaalt daarmee de opbrengsten/succes van een onderneming.
B
De emotionele waarde van een product/dienst.
C
De totale waarde van aankopen van een klant.
D
De functionele voordelen van een product/dienst.

Slide 9 - Quizvraag

22.2 Concurrentie-analyse
Bedrijfstak = bedrijven op dezelfde hoogte in de bedrijfskolom binnen een bepaalde branche

5-krachtenmodel (Porter) maakt analyse over de aantrekkelijkheid v.e. bedrijfstak (om toe treden). Deze is afhankelijk van: 
leveranciers, kopers, potentiële toetreders, 
4 aanbieders van substituten en concurrentie
                                      ---> we behandelen ze op de volgende slides.......

Slide 10 - Tekstslide

Wat is het verschil tussen een bedrijfstak en een bedrijfskolom?
A
Een bedrijfskolom omvat alleen de productie, terwijl een bedrijfstak alle activiteiten omvat.
B
Een bedrijfstak omvat alle bedrijven die zich bezighouden met dezelfde activiteit, terwijl een bedrijfskolom alle stadia van een productieproces omvat.
C
Een bedrijfstak omvat alleen de verkoop, terwijl een bedrijfskolom alle stadia van een productieproces omvat.
D
Een bedrijfstak en bedrijfskolom zijn hetzelfde.

Slide 11 - Quizvraag

Welke van de volgende is een voorbeeld van een bedrijfskolom?
A
De kledingindustrie, waarbij grondstoffen worden omgezet in afgewerkte kleding die vervolgens wordt verkocht aan consumenten.
B
De horeca, waarbij voedsel wordt bereid en geserveerd aan klanten.
C
Een bouwbedrijf, waarbij materialen worden ingekocht en gebruikt om huizen te bouwen.
D
Een supermarkt, waarbij producten worden ingekocht en verkocht aan consumenten.

Slide 12 - Quizvraag

Welke van de volgende is een voorbeeld van een bedrijfstak?
A
ICT-bedrijf
B
Horeca
C
Bouwbedrijf
D
Supermarkt

Slide 13 - Quizvraag

Wat is het verschil tussen upstream en downstream bij een bedrijfskolom?
A
Upstream omvat alleen de inkoop, terwijl downstream alle stadia van het productieproces omvat.
B
Upstream omvat alleen de productie, terwijl downstream alleen de verkoop omvat.
C
Upstream omvat alle stadia van het productieproces vóór de productie van het eindproduct, terwijl downstream alle stadia omvat ná de productie van het eindproduct.
D
Er is geen verschil tussen upstream en downstream bij een bedrijfskolom.

Slide 14 - Quizvraag

5-krachtenmodel (Porter) 
analyse over aantrekkelijkheid v.e. bedrijfstak (om toe treden). 
Deze is afhankelijk van:
1 leveranciers, 2 kopers, 3 potentiële toetreders,
4 aanbieders van substituten en 5 concurrentie

Slide 15 - Tekstslide

Slide 16 - Tekstslide

Slide 17 - Tekstslide

Slide 18 - Tekstslide

Leveranciers 
Om leveranciersmacht beperkt te houden is het belangrijk dat een producent snel kan wisselen van leverancier.

Alle bovenstaande vijf factoren bij elkaar leiden ertoe of een markt al dan niet aantrekkelijk is om toe te treden.

Nadelige factor <-----> voordelige factor
Er wordt zorgvuldig afgewogen of het wel aantrekkelijk is om een markt te betreden.
                                                                          

Slide 19 - Tekstslide

Wat is het effect van nadelige factoren in het model van Porter?
A
Het beperkt de aantrekkelijkheid van de markt
B
Het vergroot de aantrekkelijkheid van de markt
C
Het heeft geen effect op de aantrekkelijkheid van de markt
D
Het zorgt voor meer concurrentie

Slide 20 - Quizvraag

Wat wordt afgewogen om te bepalen of het aantrekkelijk is om een markt te betreden?
A
Alle vijf factoren bij elkaar
B
Alleen de onderhandelingsmacht van afnemers
C
Alleen de onderhandelingsmacht van leveranciers
D
Alleen de bedreiging van nieuwe toetreders

Slide 21 - Quizvraag

Wat zijn de vijf krachten uit het model van Porter?
A
Innovatie, creativiteit, efficiëntie, effectiviteit
B
Prijs, promotie, plaats, product
C
Bedreiging van nieuwe toetreders, onderhandelingsmacht van leveranciers, onderhandelingsmacht van afnemers, bedreiging van substituten, rivaliteit tussen bestaande concurrenten
D
Kosten, kwaliteit, snelheid, flexibiliteit

Slide 22 - Quizvraag

Wat is belangrijk om de leveranciersmacht beperkt te houden?
A
Dat een producent de leveranciersmacht vergroot
B
Dat een producent exclusieve deals heeft met leveranciers
C
Dat een producent afhankelijk is van één leverancier
D
Dat een producent snel kan wisselen van leverancier

Slide 23 - Quizvraag

22.3 Marktanalyse

Slide 24 - Tekstslide

Slide 25 - Tekstslide

Slide 26 - Tekstslide

Slide 27 - Tekstslide

Customer Centricity is de belangrijkste C in het 3 C model.
Eens, klanttevredenheid is essentieel.
Oneens, kosten en concurrentie zijn belangrijker.
Elke C is even belangrijk.

Slide 28 - Poll

Het 3 C model kan ook gebruikt worden voor non-profit organisaties.
Eens, ook non-profit organisaties kunnen profiteren.
Oneens, niet relevant voor non-profit organisaties.
Aangepast gebruik is nodig.

Slide 29 - Poll