beeldspraak

beeldspraak
1 / 37
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 37 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 80 min

Onderdelen in deze les

beeldspraak

Slide 1 - Tekstslide

Beeldspraak havo 3 

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Tekstslide

Zij is het derde wiel aan de wagen

Slide 4 - Tekstslide

Vergelijking met verbindingswoord 
Bij een vergelijking wordt iets uit de werkelijkheid/object
(mens, dier of ding) vergeleken met een beeld.
Ze staan dus beide in een zin en worden meestal aan elkaar gekoppeld met het woord 'als'     (object en beeld)
Hij                                    is zo bleek als een lijk.
werkelijkheid                            beeld
object

Slide 5 - Tekstslide


Dat meisje
is zo onschuldig als een lammetje

werkelijkheid                                             beeld

Slide 6 - Tekstslide

Zuivere Metafoor  
Bij een metafoor wordt het beeld alleen genoemd, de werkelijkheid wordt niet genoemd.                                    

Het is hier een zwijnenstal, ruim op!
                             beeld

De werkelijkheid is bijvoorbeeld een slaapkamer.

Slide 7 - Tekstslide

Zuivere Metafoor
Voorbeelden:
  • Dat schaap is er alweer ingetrapt.
  • De overheid gaat snoeien in de uitgaven.  (verminderen)
  • Het regent klachten bij de zorginstelling.

Slide 8 - Tekstslide

Personificatie
Een levenloos ding wordt voorgesteld als een persoon.
'een persoon van iets maken'

Voorbeeld:
Het gevaar loerde op elke straathoek.  
De toekomst lacht je toe.
De huilende wind.

Slide 9 - Tekstslide

Synesthesie
Dit is een combinatie van twee zintuiglijke indrukken, bijvoorbeeld de tastzin en het gehoor:

 Voorbeeld:
- Scherpe geur 
- Schreeuwende kleuren

Slide 10 - Tekstslide

Dit was deel 1 
- vergelijking 
- zuivere metafoor 
-personificatie 
- synesthesie

Slide 11 - Tekstslide

Papier is geduldig
timer
0:15
A
vergelijking
B
metafoor
C
personificatie

Slide 12 - Quizvraag

Pieter is als een sluwe vos te werk gegaan.
timer
0:15
A
Vergelijking
B
Personificatie
C
Metafoor

Slide 13 - Quizvraag

Zo'n etterbak moet streng gestraft worden.
timer
0:15
A
Personificatie
B
Metafoor
C
Vergelijking

Slide 14 - Quizvraag

Annie kwam aanrijden in haar koekblik is een ....?
timer
0:15
A
Vergelijking
B
Personificatie
C
Metafoor

Slide 15 - Quizvraag

Voorbeeld 
- zo wit als sneeuw
- vergelijking
- De kleur wit wordt vergeleken met de kleur van de sneeuw,
bijv. je ziet zo wit als sneeuw.

Slide 16 - Tekstslide

Slide 17 - Video

Metonymia

De beeldspraak berust niet op een vergelijking, maar op een specifieke eigenschap van het object.

1. Deel in plaats van geheel 
    Je noemt een deel in plaats van het geheel 

     Even de neuzen tellen


2. Geheel in plaats van deel 
    Je noemt het geheel in plaats van een deel
     Nederland moet nu eindelijk weer eens naar een EK 

Slide 18 - Tekstslide

Metonymia
"Jij verdient een bloemetje"

Slide 19 - Tekstslide

Metonymia
"De politie heeft mij gisteren een bekeuring gegeven" 

Slide 20 - Tekstslide

 
3. Het abstracte i.p.v. het concrete 

Je noemt plaats/ruimte, maar je bedoelt de mensen die daar
      zijn. 
(hoeft niet altijd mensen te zijn)

  • De zaal gaf een enorm applaus.
  • De school gaat een dag sporten. 

 
4. Het concrete i.p.v. het abstracte 

Iets abstract wordt aangeduid met een tastbaar begrip.



  • Hij heeft zijn hart op de goede plek. -> inlevingsvermogen
  • Daar kan je een goede boterham mee verdienen. -> inkomen 

Slide 21 - Tekstslide

Metonymia 
"Dit jaar hoop ik op een witte kerst"

Slide 22 - Tekstslide

Metonymiea
https://www.rtlnieuws.nl/entertainment/video/5415137/familie-meiland-heeft-hun-ogen-laten-vallen-op-adellijk-landgoed-kast 


Slide 23 - Tekstslide

Even terug
metonymia, een bijzondere vorm van beeldspraak is. 

1.  je noemt een deel, maar je bedoelt het geheel; 
2.  je noemt het geheel, maar je bedoelt een deel; 
3. je noemt iets abstracts, maar je bedoelt iets concreets; 
4. je noemt iets concreets, maar je bedoelt iets abstracts. 

Slide 24 - Tekstslide

Maar er is nog meer!
5. voorwerp in plaats van inhoud
6. stof in plaats van voorwerp
7. enkelvoud in plaats van meervoud
8. eponiem

Slide 25 - Tekstslide

Vorm 5: Voorwerp in plaats van inhoud
- 'Wil jij nog thee?'
- 'Doe mij nog maar een kopje.'

Je noemt het voorwerp waarop of waarin iets wordt geserveerd, maar je bedoelt de inhoud ervan. 
Denk ook aan: Bij die Italiaan moet je echt eens die heerlijke schotel proberen!

Slide 26 - Tekstslide

Vorm 6: Stof in plaats van voorwerp
Hierbij noem je het materiaal waarvan iets is gemaakt, zonder het voorwerp zelf te benoemen. 

Bijvoorbeeld: 
- De vampier werd gespiest door het vlijmscherpe hout. 
- Hij won goud op de Olympische Spelen. 

Slide 27 - Tekstslide

Vorm 7: Enkelvoud in plaats van meervoud
Je noemt het enkelvoud, maar je bedoelt eigenlijk het meervoud: 

- De 21e eeuwse vrouw is geëmancipeerd; 
- De gewone supporter leidt weer eens onder het gedrag van de hooligans; 
- De puber heeft het veel lastiger dan twintig jaar geleden. 

Slide 28 - Tekstslide

Vorm 8: Eponiem
Je noemt de bedenker, maker, fabrikant of leverancier van een goed, product of dienst, maar je bedoelt het goed, product of de dienst: 

- Zoek dat maar op in de Van Dale; 
- Heb je last van brandend maagzuur? Neem dan een Rennie; 
 - Wat vinden jullie van mijn nieuw Nikies?

Slide 29 - Tekstslide

Slide 30 - Tekstslide

Slide 31 - Tekstslide

zo lek als een zeef
A
vergelijking
B
metafoor
C
personificatie

Slide 32 - Quizvraag

een deken van sneeuw
bedekt alle straten
A
vergelijking
B
metafoor
C
personificatie

Slide 33 - Quizvraag

zo slap als een vaatdoek
A
vergelijking
B
metafoor
C
personificatie

Slide 34 - Quizvraag

Het is spekglad
A
vergelijking
B
metafoor
C
personificatie

Slide 35 - Quizvraag

Dat is kat in het bakkie.
A
vergelijking
B
metafoor
C
personificatie

Slide 36 - Quizvraag

Aan de slag
"Verwerking: Taalverzorging 
Beeldspraak 1
opdracht: 1, 2, 3, 4, 5, 8, 10

Beeldspraak 2
opdracht: 1, 2, 3, 6, 9, 10 
"

Slide 37 - Tekstslide