Allright unit 4 much, many, little, few, a lot of intro & info

1 / 20
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

In deze les zitten 20 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

much and many

much = veel
many = veel
When to use which?

Slide 2 - Tekstslide

The rule
Much gebruik je voor "uncountable" nouns = zelfstandige naamwoorden die je niet kunt tellen, bv money
Many gebruik je voor "countable" nouns = zelfstandige naamwoorden die je wél kunt tellen, bv coins. 

Trucje: kun je een telwoord voor het woord zetten? Dan gebruik je many

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Tekstslide

a lot of = veel
In bevestigende zinnen wordt veel meestal vertaald met
a lot of 
Dat mag voor zowel telbare als ontelbare woorden. 

In vragende en ontkennende zinnen gebruik je altijd
much of many

Slide 5 - Tekstslide

Example
I have a lot of/ much time and a lot of/ many problems.
  
I don't have much time and I don't have many problems.

Slide 6 - Tekstslide

I have got ...................................flowers in my garden.
A
MANY
B
MUCH

Slide 7 - Quizvraag

There is .........................wind today.
A
MANY
B
MUCH

Slide 8 - Quizvraag

This city has ... beautiful buildings.
A
much
B
many

Slide 9 - Quizvraag

There isn't .... space left.
A
much
B
many

Slide 10 - Quizvraag

I always eat too ........... chocolate
A
much
B
many

Slide 11 - Quizvraag

A LITTLE = een beetje (enkelvoud)

A FEW = een paar (meervoud)


I need a little more time.
Ik heb een beetje meer tijd nodig.

Jack eats a few fries.
Jack eet een paar frietjes.


LITTLE = weinig (enkelvoud)

FEW = weinig (meervoud)


My teacher has little patience.
Mijn lerares heeft weinig geduld.

We bought few books yesterday.
Wij kochten weinig  boeken gisteren.

Slide 12 - Tekstslide

___ (weinig) people tell the truth!
A
little
B
few
C
a little
D
a few

Slide 13 - Quizvraag

___ (veel) people watched Frozen
in the cinema.
A
much
B
few
C
a lot of
D
little

Slide 14 - Quizvraag

Bill didn't kill ___ (een paar) people,
he killed a lot.
A
little
B
few
C
a little
D
a few

Slide 15 - Quizvraag

The girl has ___ (weinig) sunshine
in her life.
A
little
B
few
C
a little
D
a few

Slide 16 - Quizvraag

Forrest didn't have ___ (veel) chocolates in his box.
A
a few
B
many
C
much
D
a little

Slide 17 - Quizvraag

Slide 18 - Tekstslide

That's it for today! 
Bye bye sunshines!

Slide 19 - Tekstslide

Slide 20 - Video