latijn 21-10 woordjes 9

woordjes les 9 oefenen:)
1 / 24
volgende
Slide 1: Tekstslide
LatijnMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

In deze les zitten 24 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

woordjes les 9 oefenen:)

Slide 1 - Tekstslide

socius
A
sociaal
B
bondgenoot
C
vriend
D
gezellig

Slide 2 - Quizvraag

potui
A
perf posse: kunnen
B
perf posse: hebben
C
perf potere: macht hebben
D
perf potere: maken

Slide 3 - Quizvraag

ostendere
A
slachten
B
tonen
C
bouwen
D
bedriegen

Slide 4 - Quizvraag

olim
A
weldra, spoedig
B
eerst, eerder
C
toen, wanneer
D
vroeger, ooit, eens

Slide 5 - Quizvraag

quidem
A
wie, wat
B
echter, weliswaar
C
toen
D
hoewel

Slide 6 - Quizvraag

valde
A
heel erg, zeer
B
ooit
C
vaak
D
want, omdat

Slide 7 - Quizvraag

habere in animo
A
in het hart hebben
B
verlangen
C
van plan zijn
D
op zoek zijn

Slide 8 - Quizvraag

de (+?)
A
van (+gen)
B
van (+abl)
C
vanaf, over (+gen)
D
vanaf, over (+abl)

Slide 9 - Quizvraag

agere
A
verbouwen
B
leiden, voeren
C
brengen, halen
D
achternazitten

Slide 10 - Quizvraag

scelus (mv?)
A
wond (mv sceles)
B
misdaad (mv sceli)
C
wond (mv scelera)
D
misdaad (mv scelera)

Slide 11 - Quizvraag

antea
A
voor
B
intussen
C
eerder
D
voordat

Slide 12 - Quizvraag

sine (+?)
A
zonder (+acc)
B
zonder (+abl)
C
samen (met+acc)
D
samen (met+abl)

Slide 13 - Quizvraag

num
A
echter
B
toch niet?
C
(onvertaald)
D
toen

Slide 14 - Quizvraag

adeo
A
zo (zeer)
B
daarom
C
zo, op die manier
D
echter

Slide 15 - Quizvraag

rijtjes herhalen

Slide 16 - Tekstslide

rijtje bellum

Slide 17 - Open vraag

rijtje rex

Slide 18 - Open vraag

persoonlijke voornaamwoorden:

Slide 19 - Tekstslide

nobis
A
dat/abl: ons
B
dat/abl: jullie
C
gen: ons
D
gen: jullie

Slide 20 - Quizvraag

me
A
acc: mij
B
nom: ik
C
dat/acc: mij
D
acc/abl: mij

Slide 21 - Quizvraag

vos
A
nom: jullie
B
acc/abl: jullie
C
nom/acc: jullie
D
dat/abl: jullie

Slide 22 - Quizvraag

ei
A
nom: hij/zij
B
dat/abl: hem/haar
C
abl: hem/haar / nom: zij (mnl)
D
dat: hem/haar / nom: zij (mnl)

Slide 23 - Quizvraag

eae
A
nom: zij ev
B
nom: zij mv vrl
C
abl: zij ev
D
gen: zij ev / nom: zij mv vrl

Slide 24 - Quizvraag