Taal woordenschat

Taal woordenschat
1 / 17
volgende
Slide 1: Tekstslide
TaalBasisschoolGroep 1,4

In deze les zitten 17 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Taal woordenschat

Slide 1 - Tekstslide

Wat betekent?
Iets even niet meer weten.
A
Je beheersen.
B
In de war zijn.
C
Van hier tot Tokio.

Slide 2 - Quizvraag

Wat is een ander woord voor:
Heel erg moe.
A
Bekaf
B
Klaarwakker
C
Fantaseren

Slide 3 - Quizvraag

Wat is een ander woord voor:
Als je thuis erg mist
A
Flauwvallen
B
Opgewonden
C
De heimwee.

Slide 4 - Quizvraag

Wat betekent?
Ergens naartoe gaan.
A
De bestemming bereiken.
B
Onderweg zijn.
C
Op pad gaan.

Slide 5 - Quizvraag

Ik maak me niet druk om wat iemand vindt.
A
Achtervolgen
B
Afwisselend
C
Ik trek me er niets van aan.

Slide 6 - Quizvraag

Het eindigen van de dag, het beginnen van de avond.
A
Het aanbreken van de dag.
B
Het vallen van de avond.

Slide 7 - Quizvraag

Waar of niet waar?
De vlakte is een smalle diepe spleet, bijvoorbeeld in een berg.
A
Waar.
B
Niet waar.

Slide 8 - Quizvraag

Een kloof is een groot plat stuk land.
A
Waar.
B
Niet waar.

Slide 9 - Quizvraag

Saai betekent steeds iets anders.
A
Waar.
B
Niet waar.

Slide 10 - Quizvraag

Ik maak iets mee wat niet leuk is.
A
Positieve ervaring.
B
Negatieve ervaring.

Slide 11 - Quizvraag

Ik verzin iets.
A
Fantaseren.
B
Turen.

Slide 12 - Quizvraag

De meester springt snel en in één keer uit de kast.
A
Geleidelijk.
B
Opeens.

Slide 13 - Quizvraag

Zet de letters in een andere volgorde.
TAK
POST

Slide 14 - Open vraag

Blijft de betekenis hetzelfde?
De meester is blij.
Blij is de meester.
A
Ja
B
Nee

Slide 15 - Quizvraag

Welke twee zinnen kun je maken?
Meester een spel speelt

Slide 16 - Open vraag

Speelgoed
Lego
Auto's
Strijkkralen
Gebergte

Slide 17 - Tekstslide