8.4 & 6 Met werk kom je verder en de verzorgingsstaat

Welkom: pak je laptop of schrift voor aantekeningen + log in op lessonup






    introductie Wat is maatschappijleer?
1 / 35
volgende
Slide 1: Tekstslide
MaatschappijleerMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

In deze les zitten 35 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Welkom: pak je laptop of schrift voor aantekeningen + log in op lessonup






    introductie Wat is maatschappijleer?

Slide 1 - Tekstslide

Wat gaan we doen vandaag?

  • Introductie
  • Leerdoelen bespreken
  • Uitleg p. 8.4 en 8.6
  • Afsluiting

Tijd over? Aan het werk

Slide 2 - Tekstslide

Leerdoelen
  • Ik kan uitleggen welke factoren van invloed zijn op je maatschappelijke positie

  •  Ik kan uitleggen hoe sociale ongelijkheid ontstaat 

  • Ik kan uitleggen dat Nederland een verzorgingsstaat is

Slide 3 - Tekstslide

Inleverdatum PO werk
Maandag 23 januari 23:59 op Itslearning

Visie op werk: samen met de leden uit je politieke partij. 

Rubrics staan online! 

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Video

Slide 6 - Tekstslide

Maatschappelijke positie
1. Geld
2. Macht
3. Aanzien
4. Kennis
5. Talent
6. Status

Slide 7 - Tekstslide

Geld
Wie veel verdient, heeft meestal een hoge positie

Slide 8 - Tekstslide

Macht
Eigen baan = je kan mensen ontslaan

Hoge ambtenaar = je kan beslissingen nemen

Slide 9 - Tekstslide

Aanzien
Mensen denken positief over je (profvoetballers, artsen)

Slide 10 - Tekstslide

"Het aanzien van artsen en verpleegkundigen is sinds de coronacrisis veranderd"

Slide 11 - Tekstslide

Kennis
Dit heb je nodig om je beroep uit te kunnen oefenen

Slide 12 - Tekstslide

Wie heeft een hogere positie? De verpleegkundige of de arts?

Slide 13 - Tekstslide

Talent
Het vermogen om iets goed te kunnen (voetballen, zingen, samenwerken, schilderen)

Slide 14 - Tekstslide

De plek op de ladder
Een beroep dat hoger staat is niet 'beter'. Wel heeft iemand met een hogere positie meestal meer invloed op de samenleving.


Slide 15 - Tekstslide

Klimmen op de ladder
Maatschappelijke ladder => alle maatschappelijke 
posities van hoog naar laag.

Je maatschappelijke positie wordt onder andere 
bepaald door: 
  • je kennis of vaardigheden (leerling staat lager dan meester)
  • hoeveel macht of verantwoordelijkheid je hebt (werkgever staat boven werknemer) 
  • je inkomen (chirurg heeft een hogere status dan een schooldirecteur) 





Slide 16 - Tekstslide

Klimmen op de ladder
Het hebben van een goede opleiding verhoogt de kans op een 
goedbetaalde baan. 

Je persoonlijke eigenschappen spelen hierbij een belangrijke rol. 
Vooral doorzettingsvermogen is belangrijk. 

Sociale kenmerken en betrouwbaarheid zijn ook heel invloedrijk. 

Slide 17 - Tekstslide

Slide 18 - Video

Sociale ongelijkheid 
Sociale ongelijkheid => macht, kennis en geld zijn niet eerlijk over de mensen verdeeld.  Men zegt wel: De rijken worden rijker en 

  • Dit was vroeger erger dan nu, overheid probeert tegenwoordig in te grijpen: kwalificatieplicht 16-18 verplicht school totdat ze een diploma hebben (mbo2).

Sociale mobiliteit: mogelijkheid te stijgen op de ladder. 
  • Opleiding en inzet belangrijker dan beroep ouders.

Toch hebben mensen ouders met weinig geld minder vaak een hoge opleiding, mensen met een migratieachtergrond hebben het zwaarder...

Slide 19 - Tekstslide

Er komen 4 vragen aan... 
Ter controle.... 

Slide 20 - Tekstslide

Een vuilnisman heeft staat hoger op de maatschappelijke ladder dan een chef kok.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 21 - Quizvraag

Sociale mobiliteit betekent:
A
Je kunt klimmen op de maatschappelijke ladder
B
Macht, kennis en geld zijn niet gelijk verdeeld over de samenleving.
C
Alle maatschappelijke posities van hoog naar laag
D
Je kunt bewegen, zoals dansen, waardoor je een betere positie hebt.

Slide 22 - Quizvraag

Welk van de volgende is een waarde?
A
Opstaan voor ouderen in de bus
B
Niet discrimineren
C
Niet wildplassen
D
Gelijkheid

Slide 23 - Quizvraag

Geef een nadeel van zwart werken.

Slide 24 - Open vraag

Maak aantekeningen
Maak aantekeningen

Slide 25 - Tekstslide

Verzorgingsstaat

Nederland is een verzorgingsstaat: de overheid bemoeit zich actief met de welvaart en het welzijn van haar inwoners.

Dit betekent ook dat jij rechten hebt. Als je werkt, betaal je premies, hierdoor heb je op een aantal dingen recht. 

Slide 26 - Tekstslide

Verzorgingsstaat

Recht op een uitkering:
  • Als je werkloos wordt: de WW
  • Als je ziek wordt
  • Als je arbeidsongeschikt wordt: de WIA 

Maar, sommige regelingen gelden ook voor iedereen... het geld komt dan van belastingen. 

Slide 27 - Tekstslide

Verzorgingsstaat

Iedereen heeft:
  • Recht op AOW
  • Recht op kinderbijslag
  • Recht op bijstand

Maar, de verzorgingsstaat kost veel geld. Om dit in de toekomst te betalen heeft de overheid een aantal maatregelen genomen.

Slide 28 - Tekstslide

Verzorgingsstaat

Maatregelen:
  • Bezuinigen op uitkeringen, door ze lager te maken en regels te verscherpen.
  • Eigen bijdrage voor medische zorg
  • Langer doorwerken door het verhogen van de pensioensleeftijd
  • Meer banen, want hoe meer mensen werken, hoe minder uitkeringen de overheid moet betalen. Hoe? Subsidies geven aan bedrijven. 

Slide 29 - Tekstslide

De ideale verzorginsstaat
Echte politieke partij vindt weer wat anders van de verzorgingsstaat. Dit heeft de maken met hun politieke stroming. 

Liberalen: vinden eigen verantwoordelijkheid heel belangrijk. 
Christen-democraten: willen een verantwoordelijke samenleving, zoals mantelzorgers. 
Sociaal-democraten: beschermen van de kwetsbaren

In Nederland word je verzorgd van wieg tot graf. 

Slide 30 - Tekstslide

Er komen 3 vragen aan... 
Ter afsluiting van de les

Slide 31 - Tekstslide

Voor wie is de verzorgingsstaat?
A
Voor alle mensen die geld nodig hebben
B
Voor alle burgers
C
Voor alle mensen die werkloos zijn
D
Voor alleen de mensen die onder het minimumloon zitten

Slide 32 - Quizvraag

Wie betalen de premies voor WW-, ziekte- en arbeidsongeschiktheidsuitkeringen?
A
Alleen de werknemers.
B
De regering en de werkgevers.
C
Werknemers en werkgevers.
D
Iedereen die in Nederland woont.

Slide 33 - Quizvraag

Wat is het verschil tussen premies en belastingen?
A
belastingen gaan naar de overheidskas (staat). Premies gaan naar verzekering- en pensioen maatschappijen
B
premies gaan naar de staat en belastingen naar verzekeringen- en pensioenmaatschappijen
C
De spelling, ze betekenen gewoon hetzelfde
D
premies worden alleen door rijken betaald, belasting is voor iedereen

Slide 34 - Quizvraag

Zelfstandig werken
8.4 & 8.6
werkboek

Werken aan visie op werk: discriminatie op de arbeidsmarkt. 


Slide 35 - Tekstslide