Oefentoets thema 5 steden en dorpen.

Oefentoets.
* M&M
* Leerjaar 1
* Thema 5: steden en dorpen.
1 / 31
volgende
Slide 1: Tekstslide
Mens en maatschappijMiddelbare schoolmavo, havoLeerjaar 1

In deze les zitten 31 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Oefentoets.
* M&M
* Leerjaar 1
* Thema 5: steden en dorpen.

Slide 1 - Tekstslide

Blok 1: verhuizen naar de stad.

Slide 2 - Tekstslide

Welke bewering is NIET juist over het ontstaan van steden in de middeleeuwen?
A
Boeren produceren overschotten.
B
Het bouwen van een kerk in het midden van een plaats.
C
Ontstaan van ambachten.
D
Overschotten werden verhandeld.

Slide 3 - Quizvraag

Wat is GEEN ambacht?
A
Timmerman
B
Smid
C
Boerenknecht
D
Klerenmaker

Slide 4 - Quizvraag

Welk begrip hoort bij deze foto?

Slide 5 - Woordweb

Welk begrip hoort bij de volgende omschrijving: het gemiddeld aantal mensen dat per vierkante kilometer woont.
A
bevolkingsspreiding
B
bevolkingsmigratie
C
bevolkingsdichtheid
D
bevolkingsgrootte

Slide 6 - Quizvraag

Primaire sector
Secundaire sector
Tertiaire sector

Slide 7 - Sleepvraag

Blok 2: Hoe wonen mensen?

Slide 8 - Tekstslide

Wat is GEEN voordeel voor een stad om lid te zijn van het Hanzeverbond?
A
Hanzesteden handelen alleen met elkaar.
B
Samen reizen van handelaren.
C
Alleenrecht om te handelen in bepaalde producten.
D
Met dezelfde munt handelen.

Slide 9 - Quizvraag

Stelling 1: Mensen met dezelfde ambacht waren lid van een Gilde.
Stelling 2: Een gezel heeft de meesterproef gedaan.
A
Stelling 1 en 2 zijn waar.
B
Stelling 1 en 2 zijn niet waar.
C
Stelling 1 is waar. Stelling 2 is niet waar.
D
Stelling 1 is niet waar. Stelling 2 is waar.

Slide 10 - Quizvraag

Wat hoort NIET bij het hebben van stadsrechten.
A
Stadsmuur bouwen.
B
Herendiensten uitvoeren.
C
Markten organiseren.
D
Zelfbestuur.

Slide 11 - Quizvraag

Geef één voorbeeld van bewonerskenmerken.

Slide 12 - Open vraag

Vul de juiste woorden in: In verpauperde wijken zijn de huizen ....1.... en zijn er ......2....... voorzieningen.
A
1 = goed 2 = veel
B
1 = goed 2 = weinig
C
1 = slecht 2 = veel
D
1 = slecht 2 = weinig

Slide 13 - Quizvraag

Welke zin heeft te maken met stedelijke vernieuwing.
A
Bakkerij Koenen wordt gesloten.
B
Huizen worden afgebroken.
C
Graffiti in een tunneltje.
D
Leegstand.

Slide 14 - Quizvraag

Blok 3: voorzieningen.

Slide 15 - Tekstslide

Publieke voorzieningen.
Commerciële-
Voorzieningen
Brandweer
Huisarts
Taxi
Straatlantarens
Cafés
Concert

Slide 16 - Sleepvraag

Onder welke voorziening valt het vrijwilligerswerk?
A
publieke voorzieningen
B
commerciële voorzieningen
C
niet dagelijkse voorzieningen
D
niet commerciële voorzieningen

Slide 17 - Quizvraag

Welke zin is juist?
A
Kinderen uit een dorp gaan altijd in de stad naar school.
B
Hoe kleiner het dorp hoe groter de voorzieningen.
C
Een warenhuis trekt meer kopers dan een bakker.
D
Mensen die wonen en werken in de stad zijn forensen.

Slide 18 - Quizvraag

Natuurlijke bevolkingsgroei heeft te maken met ?
A
Geboortecijfer en sterftecijfer.
B
Geboortecijfer en emigratiecijfer
C
Geboortecijfer en immigratiecijfer.
D
Emigratie- en immigratiecijfer.

Slide 19 - Quizvraag

In 2019 wonen 17.000.000 mensen in Nederland. In dat jaar worden 34.000 kinderen geboren. Wat is het geboortecijfer?
A
2
B
5
C
20
D
40

Slide 20 - Quizvraag

Vul in: Bedrijven trekken .....1........ aan, waardoor er meer mensen komen wonen en meer.....2....... komen.
A
1 = voorzieningen 2 = bedrijven
B
1 = voorzieningen 2 = woningen
C
1 = bedrijven 2 = voorzieningen
D
1 = woningen 2 = voorzieningen

Slide 21 - Quizvraag

Stelling 1: Dorpen vergrijzen sneller dan een stad.
Stelling 2: Jongeren trekken weg uit de stad voor rust en ruimte.
A
Stelling 1 en 2 zijn waar.
B
Stelling 1 en 2 zijn niet waar.
C
Stelling 1 is waar. Stelling 2 is niet waar.
D
Stelling 1 is niet waar. Stelling 2 is waar.

Slide 22 - Quizvraag

Blok 4: Shoppen

Slide 23 - Tekstslide

Wat is geen rede waarom weidewinkels gevestigd zijn aan de rand van de stad?
A
Dure grond
B
Uitvalswegen
C
Parkeergelegenheid
D
Ruimte

Slide 24 - Quizvraag

Welk woord hoort niet bij mondialisering?
A
Goedkoper
B
Langzamer
C
Internet
D
Wereldwijd

Slide 25 - Quizvraag

Productiefactor Natuur
Productiefactor Kapitaal
Productiefactor Arbeid
Productiefactor Ondernemerschap
Lagelonenlanden
Machines
Bedrijfsdirecteur
Katoen

Slide 26 - Sleepvraag

Stelling 1: Specialisatie is een manier om kosten laag te houden.
Stelling 2: Door goedkoper vervoer kunnen bedrijven makkelijk klanten vinden voor hun producten.
A
Stelling 1 en 2 zijn waar.
B
Stelling 1 en 2 zijn niet waar.
C
Stelling 1 is waar en stelling 2 is niet waar.
D
Stelling 1 is niet waar en stelling 2 is waar.

Slide 27 - Quizvraag

Welk woord hoort niet bij distributiecentrum?
A
Bankier
B
Online
C
Track and trace
D
Pakketbezorger

Slide 28 - Quizvraag

Nevenactiviteiten
Funshopping
Schaalvergroting

Slide 29 - Sleepvraag

Wat moet je leren voor de toets van deeltaak 5?
A
Begrippen
B
Kennen en kunnen
C
Blok 1 t/m 4
D
Antwoord A, B en C

Slide 30 - Quizvraag

Slide 31 - Tekstslide