Depressie & Fronten (2 lessen)

Hoofdstuk 4: Het weer in de frontale zone
1 / 27
volgende
Slide 1: Tekstslide
AardrijkskundeMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

In deze les zitten 27 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Hoofdstuk 4: Het weer in de frontale zone

Slide 1 - Tekstslide

Herhaling vorige lessen
Lagedrukgebied
Hogedrukgebied
Minimum
Maximum
Droog
Zonnig
Bewolkt
Neerslag
Weinig luchtdeeltjes
Veel luchtdeeltjes
Lucht stijgt
Lucht daalt

Slide 2 - Sleepvraag

Isolijnen
Welke temperatuur is het op de volgende grens?

Slide 3 - Tekstslide

Isolijnen
Lijnen op een kaart die punten met dezelfde waarde verbindt.

Bijvoorbeeld: Temperatuur

Slide 4 - Tekstslide

Isolijnen
Lijnen op een kaart die punten met dezelfde waarde verbindt.

Bijvoorbeeld: Temperatuur

Geven de isolijnen een temperatuur aan, dan noemen we ze isothermen

Slide 5 - Tekstslide

Isolijnen
Isothermen zonder kleur

Slide 6 - Tekstslide

Plaats de Hoge (H) - en lagedrukgebieden (L) op de juiste plek
H
H
L
L
L

Slide 7 - Sleepvraag

Isolijnen met luchtdruk
Isolijnen die de luchtdruk aangeven worden isobaren genoemd. 

Slide 8 - Tekstslide

Plaats de juiste omschrijving op de juiste plek
Zonnig
Weinig wind
Veel wind
Bewolkt / neerslag

Slide 9 - Sleepvraag

Geef aan welke richting de wind heeft in de gebieden
Met de klok mee
Met de klok mee
Tegen de klok in
Tegen de klok in

Slide 10 - Sleepvraag

Hoe ontstaat een lagedrukgebied?: zet ze in de goede volgorde
1
2
3
4
5
6

Slide 11 - Sleepvraag

Ontwikkeling van een lagedrukgebied
A: Warme lucht (uit het zuiden) en koude lucht (uit het noorden) botsen (denk aan de mondiale luchtcirculatie: van H naar L) bij frontale zone
B: Een golf ontstaat; Koude en warme lucht vormen fronten
C: Lucht moet stijgen, condenseert en regent uit
D & E: De koude lucht haalt de 
warme lucht in
F: Het lagedruk is omgeven door 
koude lucht (geen warmte = geen 
energie) en lost op

Frontale depressies of storingen

Slide 12 - Tekstslide

Rond een lagedrukgebied:
- Draait de lucht tegen de klok in op het Noordelijk Halfrond
- Stroomt zowel warme als koude lucht naar binnen

- De voorkant van de warme lucht wordt een warmtefront genoemd
- De voorkant van de koude lucht wordt een koufront genoemd

Slide 13 - Tekstslide

Lagedrukgebied
Duurt enkele dagen tot 2 weken

Ontstaan vaak achter elkaar: als het ene laagdrukgebied afgelopen is, volgt er een nieuwe (zie afbeelding)

Slide 14 - Tekstslide

Stel: Warme en koude lucht botsen. Welke van de twee zal gaan stijgen?
A
Warme lucht
B
Koude lucht

Slide 15 - Quizvraag

De warme lucht stijgt. Tot welk weertype leidt deze stijgende lucht?

Slide 16 - Woordweb

Fronten
- Koude lucht beweegt sneller dan warme lucht
- "Koude lucht haalt de warme lucht in"
- Warme lucht stijgt
- Stijgende lucht koelt af, waterdamp condenseert en regent uit

Slide 17 - Tekstslide

Fronten & Weer
Bij fronten bewolking & neerslag

Type wolken geeft al veel informatie!

Slide 18 - Tekstslide

Sleep de juiste omschrijving naar de juiste plaats
Warmtefront
Koufront

Slide 19 - Sleepvraag

Waar regent het?
Vlak achter de fronten, (vooral met een lage druk)

Koufront
Warmtefront
Occlusiefront

Slide 20 - Tekstslide

Sleep de afbeelding naar de juiste plaats

Slide 21 - Sleepvraag

Straalstroom (EN: Jet Stream): Stromen op zo'n 10 kilometer hoogte richting het westen (waarom het westen? Denk aan wet van Buys Ballot --> luchtdeeltjes van evenaar naar polen)

Gaan in golven / meanders (zie afbeelding rechtsboven): Rossby-golven

Polar jet (60 graden NB/ZB)
Subtropical jet (30 graden NB/ZB)

In de winter dichter naar de evenaar en sterker
Wat gebeurt er hoog in de atmosfeer? --> Straalstroom

Slide 22 - Tekstslide

Wanneer versterkt een lagedrukgebied?
A
Als het opwarmt
B
Als er hoog in de lucht meer lucht wegstroomt dan aan het oppervlak instroomt
C
Als er hoog in de lucht minder lucht wegstroomt dan aan het oppervlak instroomt
D
Als het afkoelt

Slide 23 - Quizvraag

De ontwikkling van een lagedrukgebied: De wind hoog in de atmosfeer
Ontwikkeling lagedrukgebieden (depressies):
- Kenmerken landschap (bergen, grens land/zee) 
belangrijk, maar:
- Wind hoog in de lucht (6-10 km) belangrijker
   - Waar er sprake is van sterke divergente hoog
   - En minder convergentie aan het oppervlak
   - Stroomt er meer lucht uit dan in
   - Dus versterkt het lagedrukgebied


NB: convergentie = instroom van lucht, 
divergentie = uitstroom van lucht

Slide 24 - Tekstslide

Welk effect heeft een snellere straalstroom voor de ontwikkeling van een lage-drukgebied?
A
Het lage drukgebied wordt sterker
B
Het lagedrukgebied zwakt af

Slide 25 - Quizvraag

Kortom:
Straalstroom enorm belangrijk

Helpt bij het polaire front om luchtdeeltjes af te voeren (waardoor een lage drukgebied kan ontstaan)

En "neemt" het lagedrukgebied mee naar het noordoosten (op het NH)
--> lagedrukgebieden in NL komen vanaf Atl. Oceaan

Slide 26 - Tekstslide

Aan de slag!
Huiswerk

Slide 27 - Tekstslide